Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
alzar
|
|
omhoog steken; opsteken
|
empezar
|
|
aanheffen; aansnijden; entameren; inzetten
|
enseñar
|
|
aanleren
|
presentarse
|
|
verschijnen
|
subir
|
|
opklimmen; oprijden; stijgen
|
suceder
|
|
plaatsvinden
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
acontecer
|
oprijzen; rijzen
|
aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben; plaatsvinden; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
|
alzar
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
|
alzarse
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
de hoogte ingaan; in de hoogte steken; in de lucht omhoogstijgen; omhoogsteken; ontspinnen; opstijgen; stijgen
|
ascender
|
aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; oprijzen; rijzen; stijgen
|
beklimmen; bevorderd worden; bovenkomen; de hoogte ingaan; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; opstijgen; opvliegen; opwaarts gaan; stijgen; zich opwerken
|
convertirse en
|
oprijzen; rijzen
|
afwisselen; evolueren; graven; herzien; in het leven roepen; maken; ontstaan; ontwikkelen; opdelven; opgraven; scheppen; veranderen; verwisselen; voortkomen; wijzigen; worden
|
dar lugar a
|
oprijzen; rijzen
|
|
efectuarse
|
oprijzen; rijzen
|
gebeuren; ontspinnen; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen; zich voltrekken
|
elevarse
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
de hoogte ingaan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; jezelf opwerken; naar boven drijven; naar boven jagen; omhoogdrijven; omhoogjagen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwerken; prijs opdrijven; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
|
emerger
|
oprijzen; rijzen
|
boven water komen; bovenkomen; omhoogkomen; ontspinnen; opdiepen; opdoemen; opduiken; opstijgen; opvliegen; van de bodem ophalen; verrijzen; weer verschijnen
|
empezar
|
oprijzen; rijzen
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; inleiden; intreden; inzetten; ondernemen; ontstaan; op gang komen; openen; starten; van start gaan; voortkomen
|
encontrar
|
oprijzen; rijzen
|
aanboren; aantreffen; beroeren; boren; lokaliseren; ontdekken; opsporen; raken; tegenkomen; traceren; treffen; vinden
|
enseñar
|
oprijzen; rijzen
|
aanbieden; bijbrengen; exposeren; inlichten; laten zien; leren; lesgeven; offreren; onderrichten; onderwijzen; ontspinnen; opleiden; presenteren; scholen; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen; voorlichten
|
erectar
|
gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
|
|
erguirse
|
oprijzen; rijzen
|
ontspinnen; ontstaan; opdoemen; verrijzen; voortkomen
|
escalar
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
beklimmen; beroven; binnen breken; de hoogte ingaan; een inbraak doen; escaleren; in de lucht omhoogstijgen; inbreken; inklimmen; opstijgen; schaal aanpassen; stijgen; uit de hand lopen
|
fermentar
|
oprijzen; rijzen
|
gisten; ontspinnen
|
formarse
|
oprijzen; rijzen
|
ontstaan; voortkomen
|
hacerse
|
oprijzen; rijzen
|
ontstaan; voortkomen; worden
|
inclinarse hacia arriba
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
levantarse
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
bovenkomen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; omhoogkomen; opdoemen; opdwarrelen; opstijgen; opvliegen; overeind komen; verrijzen
|
mostrar
|
oprijzen; rijzen
|
aanbieden; betonen; betuigen; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonspreiden; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen; waarmaken; wijzen naar
|
mostrarse
|
oprijzen; rijzen
|
aan het licht komen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
|
ocurrir
|
oprijzen; rijzen
|
aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
|
pasar
|
oprijzen; rijzen
|
aankomen; achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
|
ponerse
|
oprijzen; rijzen
|
aandoen; aankleden; aantrekken; doorleven; doorstaan; om het lijf slaan; omdoen; omslaan; ontspinnen; ontstaan; verdragen; verduren; verteren; voorbinden; voordoen; voortkomen; worden
|
ponerse de pie
|
gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
|
gaan staan; omhoogkomen; opstaan; verheffen
|
presentarse
|
oprijzen; rijzen
|
aan het licht komen; boven water komen; fungeren; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; optreden als; opwachting maken; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorwaarts treden; weer verschijnen
|
producirse
|
oprijzen; rijzen
|
ontspinnen
|
resucitar
|
oprijzen; rijzen
|
aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontspinnen; opdoemen; provoceren; verrijzen
|
sacar del agua
|
oprijzen; rijzen
|
boven water komen; ontspinnen; opdiepen; opduiken; opvissen; van de bodem ophalen; weer verschijnen
|
subir
|
aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; oprijzen; rijzen; stijgen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; lichten; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog brengen; omhoog doen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; opheffen; ophijsen; ophogen; oprijden; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; stijgen; tillen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
|
suceder
|
oprijzen; rijzen
|
afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; sluiten; toedoen; toemaken; volgen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
|
surgir
|
oprijzen; rijzen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; boven water komen; bovenkomen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; in de lucht omhoogstijgen; in het hoofd opkomen; invallen; naar binnen vallen; omhooggaan; omhoogkomen; ontstaan; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen voor; opstijgen; opwellen; opzetten; stijgen; toenemen; van de bodem ophalen; vermeerderen; verrijzen; voortkomen; weer verschijnen
|
venir hacia arriba
|
omhoogrijzen; oprijzen; rijzen
|
de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
|
volverse
|
oprijzen; rijzen
|
afwenden; afwentelen; iets omdraaien; omkeren; ontstaan; voortkomen; worden
|