Neerlandés
Traducciones detalladas de terugsturen de neerlandés a español
terugsturen:
-
terugsturen
reenviar; devolver; volver a enviar; remitir; reembolsar; restituir; no dejar pasar-
reenviar verbo
-
devolver verbo
-
volver a enviar verbo
-
remitir verbo
-
reembolsar verbo
-
restituir verbo
-
no dejar pasar verbo
-
Conjugaciones de terugsturen:
o.t.t.
- stuur terug
- stuurt terug
- stuurt terug
- sturen terug
- sturen terug
- sturen terug
o.v.t.
- stuurde terug
- stuurde terug
- stuurde terug
- stuurden terug
- stuurden terug
- stuurden terug
v.t.t.
- heb teruggestuurd
- hebt teruggestuurd
- heeft teruggestuurd
- hebben teruggestuurd
- hebben teruggestuurd
- hebben teruggestuurd
v.v.t.
- had teruggestuurd
- had teruggestuurd
- had teruggestuurd
- hadden teruggestuurd
- hadden teruggestuurd
- hadden teruggestuurd
o.t.t.t.
- zal terugsturen
- zult terugsturen
- zal terugsturen
- zullen terugsturen
- zullen terugsturen
- zullen terugsturen
o.v.t.t.
- zou terugsturen
- zou terugsturen
- zou terugsturen
- zouden terugsturen
- zouden terugsturen
- zouden terugsturen
en verder
- ben teruggestuurd
- bent teruggestuurd
- is teruggestuurd
- zijn teruggestuurd
- zijn teruggestuurd
- zijn teruggestuurd
diversen
- stuur terug!
- stuurt terug!
- teruggestuurd
- terugsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for terugsturen:
Wiktionary: terugsturen
terugsturen
Cross Translation:
verb
-
iets (of iemand) weer naar de plaats doen vertrekken waar het vandaan kwam
- terugsturen → devolver
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• terugsturen | → rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• terugsturen | → aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• terugsturen | → rechazar; rehusar; suspender; devolver; desaprobar; reprobar; repeler; repujar | ↔ repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose. |
• terugsturen | → volver; tornar; voltear; devolver; mezclar; invertir | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |