Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de troela de neerlandés a español

troela:

troela [de ~] sustantivo

  1. de troela (huppelkutje)
    la puta; la mujerzuela; la furcia; la carúncula; la puerca; el prostituta
  2. de troela (trut; troel)
    la pichona; la nena; el pastel; la perra; la cursi

Translation Matrix for troela:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
carúncula huppelkutje; troela
cursi troel; troela; trut
furcia huppelkutje; troela
mujerzuela huppelkutje; troela del; lellebel; slet; snol; totebel
nena troel; troela; trut baby; dreumes; grietje; hummel; kindje; klein kind; kleintje; peuter; uk; vervelend kreng; wicht; wichtje; worm; wurm
pastel troel; troela; trut biscuit; biscuitje; gebakje; kaakje; koek; koekje; korstgebak; taartje; vetkrijt
perra troel; troela; trut teef; wijfjeshond
pichona troel; troela; trut
prostituta huppelkutje; troela hoer; hoertje; lichtekooi; prostituee
puerca huppelkutje; troela
puta huppelkutje; troela del; hoer; hoertje; lellebel; lichtekooi; prostituee; slet; snol; totebel
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
cursi aanstellerig; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; kitscherig; kneuterig; overdreven; theatraal
puerca haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig