Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. verkort:
  2. verkorten:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de verkort de neerlandés a español

verkort:

verkort adj.

  1. verkort (ingekort)

Translation Matrix for verkort:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
abreviado ingekort; verkort beknopt; bekort; geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd
acortado ingekort; verkort beknopt; bekort

Palabras relacionadas con "verkort":

  • verkorte

Wiktionary: verkort


Cross Translation:
FromToVia
verkort abreviado abbreviated — shortened

verkorten:

verkorten verbo (verkort, verkortte, verkortten, verkort)

  1. verkorten (korter maken; inkorten)
  2. verkorten (verminderen; reduceren; afnemen; )

Conjugaciones de verkorten:

o.t.t.
  1. verkort
  2. verkort
  3. verkort
  4. verkorten
  5. verkorten
  6. verkorten
o.v.t.
  1. verkortte
  2. verkortte
  3. verkortte
  4. verkortten
  5. verkortten
  6. verkortten
v.t.t.
  1. heb verkort
  2. hebt verkort
  3. heeft verkort
  4. hebben verkort
  5. hebben verkort
  6. hebben verkort
v.v.t.
  1. had verkort
  2. had verkort
  3. had verkort
  4. hadden verkort
  5. hadden verkort
  6. hadden verkort
o.t.t.t.
  1. zal verkorten
  2. zult verkorten
  3. zal verkorten
  4. zullen verkorten
  5. zullen verkorten
  6. zullen verkorten
o.v.t.t.
  1. zou verkorten
  2. zou verkorten
  3. zou verkorten
  4. zouden verkorten
  5. zouden verkorten
  6. zouden verkorten
diversen
  1. verkort!
  2. verkort!
  3. verkort
  4. verkortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verkorten [znw.] sustantivo

  1. verkorten (korter maken; inkorten; bekorten)
    el abreviar

Translation Matrix for verkorten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
abreviar bekorten; inkorten; korter maken; verkorten afkorten
acortar afkorten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abreviar inkorten; korter maken; verkorten achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; declineren; inkorten; kort samenvatten; korten; lager maken; minder worden; recapituleren; samenvatten; verlagen
acortar inkorten; korter maken; verkorten bekorten; scheren
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dichtslaan; dichtwerpen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
reducir afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verminderen; vervallen
restringir inkorten; korter maken; verkorten afnemen; beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inkrimpen; inperken; insluiten; krimpen; limiteren; minder worden; slinken; toevoegen; verkleinen; verminderen

Wiktionary: verkorten


Cross Translation:
FromToVia
verkorten abreviar abbreviate — to make shorter
verkorten compendiar; condensar; abreviar abridge — to make shorter
verkorten abreviar; resumir abridge — to shorten or contract by using fewer words
verkorten truncar curtail — to cut short an animal's tail