Neerlandés
Traducciones detalladas de verrekken de neerlandés a español
verrekken:
-
verrekken (creperen; zieltogen)
morirse; reventar; morir miserablemente; reventarse-
morirse verbo
-
reventar verbo
-
morir miserablemente verbo
-
reventarse verbo
-
-
verrekken (hongerlijden; verhongeren; hongeren)
padecer hambre; morirse; agonizar; dañarse; distender-
padecer hambre verbo
-
morirse verbo
-
agonizar verbo
-
dañarse verbo
-
distender verbo
-
Conjugaciones de verrekken:
o.t.t.
- verrek
- verrekt
- verrekt
- verrekken
- verrekken
- verrekken
o.v.t.
- verrekte
- verrekte
- verrekte
- verrekten
- verrekten
- verrekten
v.t.t.
- heb verrekt
- hebt verrekt
- heeft verrekt
- hebben verrekt
- hebben verrekt
- hebben verrekt
v.v.t.
- had verrekt
- had verrekt
- had verrekt
- hadden verrekt
- hadden verrekt
- hadden verrekt
o.t.t.t.
- zal verrekken
- zult verrekken
- zal verrekken
- zullen verrekken
- zullen verrekken
- zullen verrekken
o.v.t.t.
- zou verrekken
- zou verrekken
- zou verrekken
- zouden verrekken
- zouden verrekken
- zouden verrekken
diversen
- verrek!
- verrekt!
- verrekt
- verrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verrekken:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
morirse | creperen; wegsterven | |
reventarse | afbeulen | |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
agonizar | hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken | |
dañarse | hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken | |
distender | hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken | |
morir miserablemente | creperen; verrekken; zieltogen | |
morirse | creperen; hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken; zieltogen | bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen |
padecer hambre | hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken | |
reventar | creperen; verrekken; zieltogen | aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; kapot barsten; klauteren; omwoelen; ontploffen; over iets springen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; vanaf springen |
reventarse | creperen; verrekken; zieltogen |