Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
contemplar
|
|
aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
|
entender
|
|
begrijpen; inzicht
|
palpar
|
aftasten; afvoelen; tasten; voelen
|
|
pensar
|
|
denken; prakkizeren
|
percibir
|
|
innen
|
tocar
|
|
aanraken; aantikken
|
ver
|
|
aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
advertir
|
bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien
|
attenderen; bemerken; bewust maken; gewaarworden; informeren; inlichten; inseinen; kennisgeven van; merken; op de hoogte brengen; opmerken; signaleren; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarnemen; waarschuwen; wijzen; zeggen
|
compartir los sentimientos de
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
|
contemplar
|
bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aanschouwen; afwegen; bedenken; bekijken; beschouwen; bespiegelen; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; nadenken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; speurend kijken; staren; toezien; turen; waarnemen; zien
|
creer
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
aannemen; geloven
|
darse cuenta de
|
bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien
|
aanschouwen; begrijpen; bekijken; bemerken; beseffen; doorzien; een blik werpen; gewaarworden; inzien; kijken; merken; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; snappen; staren; turen; waarnemen; zien
|
distinguir
|
bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aankijken; aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; differentiëren; doorzien; een ereteken geven; gadeslaan; gewaarworden; inzien; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; kijken; merken; observeren; onderkennen; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; staren; te zien krijgen; tekenen; toeschouwen; turen; typeren; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; waarnemen; zien
|
entender
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
begrijpen; beseffen; betrappen; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; inzien; kennen; met het verstand vatten; onderkennen; ondervragen; opvatten; overhoren; realiseren; snappen; uithoren; uitvragen; verhoren; verstaan
|
entrever
|
bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; voelen; waarnemen; zien
|
|
estar presente
|
bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aanwezig zijn; bijwonen; er zijn; erbij zijn; tegenwoordig zijn
|
experimentar
|
beleven; ervaren; gewaarworden; inleven; invoelen; meeleven; ondervinden; voelen
|
aanschouwen; bekijken; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren als; experimenteren; kijken; meemaken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; verdragen; verduren; verteren; zien
|
identiicarse con
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
|
imaginarse
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
|
intuir
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
aanvoelen; voorvoelen
|
manosear
|
betasten; bevoelen; voelen
|
foezelen; friemelen; frunniken; vingeren
|
notar
|
bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aankijken; aanmerken; aanrekenen; aanschouwen; aanwrijven; bekijken; bemerken; berispen; beschuldigen; blameren; gadeslaan; gewaarworden; gispen; kijken; laken; merken; nadragen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; terechtwijzen; toeschouwen; turen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarnemen; zien
|
observar
|
bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aanblikken; aankijken; aanmerken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bestempelen; certificeren; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; signaleren; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; waarmerken; waarnemen; zien
|
opinar
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
menen; van mening zijn
|
palpar
|
betasten; bevoelen; voelen
|
|
pasar por
|
beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen
|
aankomen; berechten; bezoeken; doorgaan voor; doorheen reizen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; een stapje verder gaan; erdoor gaan; heten; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; moeten doorgaan voor; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; reizen door; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; vervolgen; voorbijkomen; voorbijlopen
|
pensar
|
inleven; invoelen; meeleven; voelen
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; denken; fantaseren; in overweging nemen; meedenken; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
percibir
|
bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; casseren; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; toeschouwen; toezien; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; waarnemen; zien
|
sentir
|
beleven; ervaren; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; ondervinden; voelen
|
aanvoelen; betreuren; jammer vinden; voorvoelen
|
tocar
|
aanraken; betasten; bevoelen; voelen
|
aangaan; aanroeren; aanstippen; bespelen; betreffen; even aanraken; raken; ten deel vallen; toekomen; toevallen
|
ver
|
bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
|
aankijken; aanschouwen; bekijken; bekrachtigen; bestempelen; certificeren; gadeslaan; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; toeschouwen; turen; waarmerken; waarnemen; weergeven; zien
|