Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
suceder
|
|
plaatsvinden
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
acontecer
|
gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen
|
aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; oprijzen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorvallen
|
anunciar
|
in aantocht zijn; zich aandienen; zich voordoen
|
aandienen; aangeven; aankondigen; aanschrijven; aantrekken; aanzeggen; adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; declareren; decreteren; iets aankondigen; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; ontbieden; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; oproepen; proclameren; propaganda maken; reclame maken; sommeren; tippen; uitvaardigen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; werven
|
mencionar
|
in aantocht zijn; zich aandienen; zich voordoen
|
aandienen; benoemen; bestempelen; betitelen; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; iets aankondigen; informeren; inlichten; melding maken van; noemen; op de hoogte brengen; opnoemen; opsommen; tippen; van iets in kennis stellen; vermelden; verwittigen; waarschuwen
|
ocurrir
|
gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen
|
aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; oprijzen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorvallen
|
presentar
|
in aantocht zijn; zich aandienen; zich voordoen
|
aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven
|
suceder
|
gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen
|
afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; volgen; voordoen; voorvallen
|