Neerlandés
Traducciones detalladas de zwam de neerlandés a español
zwam:
-
de zwam (paddestoelsoort; champignon)
Translation Matrix for zwam:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
champiñón | champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam | |
hongo | champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam | |
seta | champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam | oesterzwam |
Palabras relacionadas con "zwam":
Wiktionary: zwam
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zwam | → hongo | ↔ fungus — any member of the kingdom Fungi |
• zwam | → hongo; seta | ↔ mushroom — fruiting body of a fungus |
• zwam | → hongo | ↔ Pilz — aus schlauchförmigen Fäden bestehender Organismus ohne Blattgrün (Reich Fungi); hat sowohl Tier, als auch Pflanze Eigenschaften |
• zwam | → hongo; seta | ↔ Pilz — oberirdisch wachsendes Teil eines Pilzes[1] aus fleischigem Stiel und Hut |
zwammen:
-
zwammen (praten; spreken; wauwelen; babbelen; kwebbelen; kletsen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren)
hablar; parlar; hacer correr la voz; contar; comunicar; difundir; parlanchinear; conversar; parlotear; delatar-
hablar verbo
-
parlar verbo
-
hacer correr la voz verbo
-
contar verbo
-
comunicar verbo
-
difundir verbo
-
parlanchinear verbo
-
conversar verbo
-
parlotear verbo
-
delatar verbo
-
-
zwammen (kletspraat verkopen; lullen; zwetsen; zeveren)
chacharear; desvariar; charlar; parlanchinear; hablar por hablar; cotorrear; echar una parrafada; parlotear-
chacharear verbo
-
desvariar verbo
-
charlar verbo
-
parlanchinear verbo
-
hablar por hablar verbo
-
cotorrear verbo
-
echar una parrafada verbo
-
parlotear verbo
-
Conjugaciones de zwammen:
o.t.t.
- zwam
- zwamt
- zwamt
- zwammen
- zwammen
- zwammen
o.v.t.
- zwamde
- zwamde
- zwamde
- zwamden
- zwamden
- zwamden
v.t.t.
- heb gezwamd
- hebt gezwamd
- heeft gezwamd
- hebben gezwamd
- hebben gezwamd
- hebben gezwamd
v.v.t.
- had gezwamd
- had gezwamd
- had gezwamd
- hadden gezwamd
- hadden gezwamd
- hadden gezwamd
o.t.t.t.
- zal zwammen
- zult zwammen
- zal zwammen
- zullen zwammen
- zullen zwammen
- zullen zwammen
o.v.t.t.
- zou zwammen
- zou zwammen
- zou zwammen
- zouden zwammen
- zouden zwammen
- zouden zwammen
diversen
- zwam!
- zwamt!
- gezwamd
- zwammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze