Neerlandés
Traducciones detalladas de zwetsen de neerlandés a español
zwetsen:
-
zwetsen (kletspraat verkopen; lullen; zwammen; zeveren)
chacharear; desvariar; charlar; parlanchinear; hablar por hablar; cotorrear; echar una parrafada; parlotear-
chacharear verbo
-
desvariar verbo
-
charlar verbo
-
parlanchinear verbo
-
hablar por hablar verbo
-
cotorrear verbo
-
echar una parrafada verbo
-
parlotear verbo
-
Conjugaciones de zwetsen:
o.t.t.
- zwets
- zwetst
- zwetst
- zwetsen
- zwetsen
- zwetsen
o.v.t.
- zwetste
- zwetste
- zwetste
- zwetsten
- zwetsten
- zwetsten
v.t.t.
- heb gezwetst
- hebt gezwetst
- heeft gezwetst
- hebben gezwetst
- hebben gezwetst
- hebben gezwetst
v.v.t.
- had gezwetst
- had gezwetst
- had gezwetst
- hadden gezwetst
- hadden gezwetst
- hadden gezwetst
o.t.t.t.
- zal zwetsen
- zult zwetsen
- zal zwetsen
- zullen zwetsen
- zullen zwetsen
- zullen zwetsen
o.v.t.t.
- zou zwetsen
- zou zwetsen
- zou zwetsen
- zouden zwetsen
- zouden zwetsen
- zouden zwetsen
diversen
- zwets!
- zwetst!
- gezwetst
- zwetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze