Neerlandés

Traducciones detalladas de krenken de neerlandés a francés

krenken:

krenken verbo (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)

  1. krenken (kwetsen)
    blesser; léser; meurtrir; injurier
    • blesser verbo (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • léser verbo (lèse, lèses, lésons, lésez, )
    • meurtrir verbo (meurtris, meurtrit, meurtrissons, meurtrissez, )
    • injurier verbo (injurie, injuries, injurions, injuriez, )
  2. krenken (grieven; pijn doen; kwetsen; zeer doen)
    insulter; faire de la peine à; blesser; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; choquer; froisser; navrer; faire tort à
    • insulter verbo (insulte, insultes, insultons, insultez, )
    • blesser verbo (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • faire du mal verbo
    • offenser verbo (offense, offenses, offensons, offensez, )
    • faire mal verbo
    • nuire à verbo
    • choquer verbo (choque, choques, choquons, choquez, )
    • froisser verbo (froisse, froisses, froissons, froissez, )
    • navrer verbo (navre, navres, navrons, navrez, )

Conjugaciones de krenken:

o.t.t.
  1. krenk
  2. krenkt
  3. krenkt
  4. krenken
  5. krenken
  6. krenken
o.v.t.
  1. krenkte
  2. krenkte
  3. krenkte
  4. krenkten
  5. krenkten
  6. krenkten
v.t.t.
  1. heb gekrenkt
  2. hebt gekrenkt
  3. heeft gekrenkt
  4. hebben gekrenkt
  5. hebben gekrenkt
  6. hebben gekrenkt
v.v.t.
  1. had gekrenkt
  2. had gekrenkt
  3. had gekrenkt
  4. hadden gekrenkt
  5. hadden gekrenkt
  6. hadden gekrenkt
o.t.t.t.
  1. zal krenken
  2. zult krenken
  3. zal krenken
  4. zullen krenken
  5. zullen krenken
  6. zullen krenken
o.v.t.t.
  1. zou krenken
  2. zou krenken
  3. zou krenken
  4. zouden krenken
  5. zouden krenken
  6. zouden krenken
diversen
  1. krenk!
  2. krenkt!
  3. gekrenkt
  4. krenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for krenken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
blesser grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; in elkaar slaan; knauwen; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; toetakelen; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
choquer grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aanrijden; aanstoot geven; botsen; choqueren; laten schrikken; op elkaar knallen; op elkaar stoten; schokken; shockeren; stoten op
faire de la peine à grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire du mal grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aandoen; knauwen; kwaad doen; leed berokkenen; misdrijven; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire du tort à grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen benadelen; deren; nadeel berokkenen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire mal grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen iets misdoen; knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire tort à grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aantasten; achterstellen; benadelen; bezoedelen; discrimineren; duperen; eer door het slijk halen; folteren; kwaad doen; kwellen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
froisser grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen belasteren; kreukelen; kreuken; kwaadspreken; lasteren; opfrommelen; pijn bezorgen; pijn doen; rimpelen; ruisen; smaden; suizelen; suizen; verfrommelen; verkreukelen; verwonden; zeer doen
injurier krenken; kwetsen afgeven op; beledigen; benadelen; beschimpen; bespotten; bezeren; blesseren; donderen; foeteren; fulmineren; ketteren; kwetsen; nadeel berokkenen; razen; schaden; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; verwonden; vloeken
insulter grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen afgeven op; belasteren; beledigen; beschimpen; donderen; foeteren; fulmineren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; razen; schamperen; schelden; schelden op; smaden; smalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren
léser krenken; kwetsen achterstellen; benadelen; deren; discrimineren; duperen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
meurtrir krenken; kwetsen benadelen; butsen; kaatsen; nadeel berokkenen
navrer grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen bedroeven
nuire à grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; nadelig zijn voor; schaden
offenser grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen belasteren; kwaadspreken; lasteren; schofferen; smaden

Wiktionary: krenken

krenken
verb
  1. beledigen
krenken