Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de effenen de neerlandés a francés

effenen:

effenen verbo (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen (gladmaken; egaliseren; gelijkmaken)
    égaliser; polir; lisser; niveler; aplanir; défroisser; rendre lisse
    • égaliser verbo (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
    • polir verbo (polis, polit, polissons, polissez, )
    • lisser verbo (lisse, lisses, lissons, lissez, )
    • niveler verbo (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, )
    • aplanir verbo (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
    • défroisser verbo (défroisse, défroisses, défroissons, défroissez, )
    • rendre lisse verbo
  2. effenen (platmaken; afplatten)
    lisser; aplatir; égaliser; aplanir
    • lisser verbo (lisse, lisses, lissons, lissez, )
    • aplatir verbo (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, )
    • égaliser verbo (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
    • aplanir verbo (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
  3. effenen (vereffenen; egaliseren)
    régler; acquitter; solder; liquider; arranger
    • régler verbo (règle, règles, réglons, réglez, )
    • acquitter verbo (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • solder verbo (solde, soldes, soldons, soldez, )
    • liquider verbo (liquide, liquides, liquidons, liquidez, )
    • arranger verbo (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )

Conjugaciones de effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for effenen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
égaliser vlak maken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
acquitter effenen; egaliseren; vereffenen aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; betalen; dechargeren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; verrekenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
aplanir afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken gladmaken; gladwrijven; polijsten; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
aplatir afplatten; effenen; platmaken fijndrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
arranger effenen; egaliseren; vereffenen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vlijen; voor elkaar krijgen
défroisser effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladstrijken; strijken
liquider effenen; egaliseren; vereffenen afbreken; afmaken; bergen; breken; doden; doodmaken; doodslaan; koudmaken; liquideren; neerhalen; nullificeren; ombrengen; omverhalen; ondervangen; opdoeken; opheffen; opruimen; slopen; teniet doen; uit de weg ruimen; uit elkaar halen; uitroeien; uitverkopen; van kant maken; verijdelen; vermoorden; vernietigen
lisser afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken gelijkmaken; glanzig verven; nivelleren; satineren; vlak maken
niveler effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afstompen; assimileren; betalen; gelijkmaken; nivelleren; vereffenen; vervlakken; vlak maken; voldoen
polir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken aanzetten; afschuren; gladmaken; gladwrijven; polijsten; politoeren; raspen; schaven; scherpen; schuren; slijpen; uitslijpen; wegslijpen; wetten
rendre lisse effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
régler effenen; egaliseren; vereffenen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
solder effenen; egaliseren; vereffenen aanzuiveren; bergen; betalen; genoegdoen; lager maken; nabetalen; opruimen; uitverkopen; vereffenen; verlagen; verrekenen; voldoen
égaliser afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken assimileren; betalen; bijknippen; een beetje knippen; gelijkmaken; nivelleren; vereffenen; vlak maken; voldoen

Wiktionary: effenen

effenen
verb
  1. gelijk of vlak maken