Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. betichten:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de betichten de neerlandés a francés

betichten:

betichten verbo (beticht, betichtte, betichtten, beticht)

  1. betichten (aanklagen; beschuldigen; ten laste leggen)
    accuser; dénoncer; charger; inculper; incriminer; imputer
    • accuser verbo (accuse, accuses, accusons, accusez, )
    • dénoncer verbo (dénonce, dénonces, dénonçons, dénoncez, )
    • charger verbo (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • inculper verbo (inculpe, inculpes, inculpons, inculpez, )
    • incriminer verbo (incrimine, incrimines, incriminons, incriminez, )
    • imputer verbo (impute, imputes, imputons, imputez, )
  2. betichten (verdacht maken; beschuldigen; verdenken; incrimineren)
    soupçonner; accuser; suspecter; charger; imputer; inculper; incriminer
    • soupçonner verbo (soupçonne, soupçonnes, soupçonnons, soupçonnez, )
    • accuser verbo (accuse, accuses, accusons, accusez, )
    • suspecter verbo (suspecte, suspectes, suspectons, suspectez, )
    • charger verbo (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • imputer verbo (impute, imputes, imputons, imputez, )
    • inculper verbo (inculpe, inculpes, inculpons, inculpez, )
    • incriminer verbo (incrimine, incrimines, incriminons, incriminez, )

Conjugaciones de betichten:

o.t.t.
  1. beticht
  2. beticht
  3. beticht
  4. betichten
  5. betichten
  6. betichten
o.v.t.
  1. betichtte
  2. betichtte
  3. betichtte
  4. betichtten
  5. betichtten
  6. betichtten
v.t.t.
  1. heb beticht
  2. hebt beticht
  3. heeft beticht
  4. hebben beticht
  5. hebben beticht
  6. hebben beticht
v.v.t.
  1. had beticht
  2. had beticht
  3. had beticht
  4. hadden beticht
  5. hadden beticht
  6. hadden beticht
o.t.t.t.
  1. zal betichten
  2. zult betichten
  3. zal betichten
  4. zullen betichten
  5. zullen betichten
  6. zullen betichten
o.v.t.t.
  1. zou betichten
  2. zou betichten
  3. zou betichten
  4. zouden betichten
  5. zouden betichten
  6. zouden betichten
diversen
  1. beticht!
  2. beticht!
  3. beticht
  4. betichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betichten:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
accuser aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken aantijgen; chargeren; insinueren; overdrijven; verdachtmaken
charger aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken aandikken; aantijgen; beladen; belasten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; farceren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; opvullen; overdreven voorstellen; overdrijven; verladen; verordenen; verzwaren; vullen; zwaarder maken
dénoncer aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen aanbrengen; aangeven; klikken; overbrieven; uit de school klappen; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
imputer aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken aantijgen; iets als lof zeggen; insinueren; nageven; toeschrijven
incriminer aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken chargeren; overdrijven
inculper aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken chargeren; overdrijven
soupçonner beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken met aandelen spelen; speculeren
suspecter beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken

Wiktionary: betichten