Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
action
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aandeel; aanstellerij; actie; ageren; aktie; claim; daad; eis; handelen; handeling; inwerking; protestbijeenkomst; publieke betoging; taak; toneel; vordering
|
article
|
artikel; publicatie; stuk
|
artikel; bericht; brokje; ding; eindje; essay; fragmentje; goed; item; klein stukje; lidwoord; object; partje; snippertje; stukje; verhandeling; voorwerp; werkstuk; zaak; zinsnede
|
artillerie
|
gewichtstuk; kanon; stuk
|
geschut; kanonnen
|
beau morceau
|
mooi persoon; stuk
|
|
bel homme
|
kanjer; spetter; stuk
|
|
branche
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; bedrijfstak; boomtak; branche; deelsoort; departement; detachement; economische sector; ent; loot; rank; sectie; specialisatie; specialisme; tak; takje; twijg; uitloper; vakgebied; vakgroep; vertakking; zijtak
|
canon
|
gewichtstuk; kanon; stuk
|
canon; geschut; kanonnen; maatstaf; norm; standaard
|
canons
|
gewichtstuk; kanon; stuk
|
geschut; kanonnen
|
catégorie
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aard; afdeling; categorie; classificatie; departement; detachement; genre; klasse; kleurcategorie; onderverdeling; prijsklasse; sectie; slag; soort; tak; type
|
châssis
|
mooi persoon; stuk
|
carrosserie; chassis; frame; geraamte; karkas; koetswerk; onderstel; raamkozijn; raamwerk; skelet
|
composant
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
element; factor; functie; onderdeel
|
comédie
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
aanstellerij; blijspel; façade; gemanierdheid; klucht; komedie; schijnvertoning; toneel; toneelspel
|
drame
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
tragedie; treurspel
|
fille du tonnerre
|
kanjer; spetter; stuk
|
|
fraction
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; breuk; breukgetal; deeltje; departement; detachement; onderdeeltje; sectie; tak
|
fragment
|
deel; fractie; gedeelte; part; stuk
|
brokstuk; diggel; fragment; klompje; klontertje; klontje; reepje; scherf; splinter; wrakstuk
|
groupe parlementaire
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; departement; detachement; kamerfractie; sectie; tak
|
ingrédient
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
|
ingrédient de base
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
|
jolie femme
|
kanjer; spetter; stuk
|
|
membre
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
dimensielid; gildenbroeder; ledemaat; lichaamsdeel; lid; lidmaat
|
morceau
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aandeel; boterham; brok; brokstuk; deel; deeltje; diggel; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; onderdeeltje; part; plak brood; scherf; segment; snee; sneetje; splinter; suikerklontje; wrakstuk
|
part
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aandeel; bijdrage; deel; deeltje; dosis; inbreng; noodrantsoen; onderdeeltje; part; portie; rantsoen; segment
|
partie
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk
|
aandeel; afdeling; beurt; brok; deel; departement; detachement; feest; festijn; gespeel; hoeveelheid; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; part; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spel; spelletje; suikerklontje; tak; wedstrijdje
|
pièce de théâtre
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
blijspel; klucht
|
portion
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aandeel; aanstellerij; barrels; bijdrage; contributie; deel; delen; dosis; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; part; parten; partjes; portie; porties; rantsoen; segmenten; stukken; toneel
|
publication
|
artikel; publicatie; stuk
|
aankondiging; afkondiging; bekendmaking; bericht; boodschap; brokje; eindje; fragmentje; gewag; kennisgeving; klein stukje; mededeling; melding; openbaarmaking; openbare publicatie; opgave; partje; proclamatie; publicatie; publiceren; publikatie; relaas; snippertje; stukje; tijding; uitgave; uitgeven; uitgifte; uitlegging; uitspraak; uitspreiding; verbreiding; verkondiging; vermelding; verwittiging
|
ration
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aandeel; deel; part
|
rayon
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; baton; bestuursregio; boekenplank; departement; detachement; divisie; erf; grondgebied; legbord; plank; radiatie; radius; rek; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
|
section
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; alinea; bestuursregio; departement; detachement; divisie; doorsnede; doorsnee; echelon; gebied; geleding; gordel; laag; lid; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
|
segment
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
afdeling; departement; detachement; rekeningcodesegment; sectie; segment; tak
|
spectacle
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
aanblik; aangezicht; blijspel; gelaat; gezicht; kijkstuk; klucht; opvoering; parade; schouwspel; show; spektakel; staatsie; toneelstukje; toneeluitvoering; toneelvoorstelling; vertoning; voorstelling
|
théâtre
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
aanstellerij; schouwburg; theater; toneel; toneelwezen
|
titre
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
aanduiding; aanhef; aanstellerij; benaming; benoeming; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; kop; kopzin; krantenkop; naam; niveau; opschrift; peil; rang; rangorde; term; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad
|
tragédie
|
drama; schouwspel; stuk; toneelstuk
|
tragedie; treurspel
|
troué
|
|
dijkbreuk; doorbraak; doorbreken; doorbreking
|
type épatant
|
kanjer; spetter; stuk
|
|
élément de base
|
basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
|
grondbestanddeel; hoofdbestanddeel
|
-
|
artikel; deel; eind; element; gedeelte; part
|
|
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
endommagé
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
aan flarden; aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond; verziekt
|
-
|
kapot
|
|
Not Specified | Traducciones relacionadas | Other Translations |
branche
|
|
branche; branche-element; vertakking; voorwaardelijke branche
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
abîmé
|
aan scherven; beschadigd; gebarsten; gebroken; kapot; stuk
|
aan flarden; aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond; verziekt
|
avarié
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
|
brisé
|
aan scherven; aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk
|
gebroken; geknikt; ingeslagen; stukgebroken; verbroken
|
cassé
|
aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk
|
gebroken; geknikt; ingeslagen; stukgebroken; verbroken
|
crevé
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
afgemat; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; lek; ondicht; op; opengesprongen
|
dans un état triste
|
aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
|
déchiré
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
gescheurd; verscheurd
|
défectueux
|
aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk
|
gebrekkig; incapabel; incompetent; knudde; onbekwaam; ondeugdelijk; ongeschikt
|
délabré
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
aangeslagen; bouwvallig; gammel; gehavend; geschonden; gewond; krakkemikkig; krakkemikkige; ruïneus; wankel; wrak; zwak
|
détraqué
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
|
détérioré
|
aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond
|
dévoré
|
aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
|
en dérangement
|
beschadigd; buiten gebruik; defect; gebarsten; kapot; onklaar; stuk
|
|
en lambeaux
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
|
en morceaux
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
gebroken; stukgebroken
|
en panne
|
aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk
|
|
en pièces
|
aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk
|
aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
|
fracturé
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
gebroken; stukgebroken
|
fêlé
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
gebroken; stukgebroken; verbroken
|
hors d'usage
|
buiten gebruik; defect; onklaar; stuk
|
ongerede
|
hors de service
|
buiten gebruik; defect; onklaar; stuk
|
|
lacéré
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
|
rompu
|
aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
|
afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgebroken; gebroken; hondsmoe; op; stukgebroken; verbroken
|
troué
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
|
variolé
|
beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
|
aangeslagen; gehavend; gewond
|