Neerlandés
Traducciones detalladas de aanduwen de neerlandés a francés
aanduwen:
-
aanduwen
pousser; pousser en avant-
pousser verbo (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
pousser en avant verbo
-
Conjugaciones de aanduwen:
o.t.t.
- duw aan
- duwt aan
- duwt aan
- duwen aan
- duwen aan
- duwen aan
o.v.t.
- duwde aan
- duwde aan
- duwde aan
- duwden aan
- duwden aan
- duwden aan
v.t.t.
- heb aangeduwd
- hebt aangeduwd
- heeft aangeduwd
- hebben aangeduwd
- hebben aangeduwd
- hebben aangeduwd
v.v.t.
- had aangeduwd
- had aangeduwd
- had aangeduwd
- hadden aangeduwd
- hadden aangeduwd
- hadden aangeduwd
o.t.t.t.
- zal aanduwen
- zult aanduwen
- zal aanduwen
- zullen aanduwen
- zullen aanduwen
- zullen aanduwen
o.v.t.t.
- zou aanduwen
- zou aanduwen
- zou aanduwen
- zouden aanduwen
- zouden aanduwen
- zouden aanduwen
diversen
- duw aan!
- duwt aan!
- aangeduwd
- aanduwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze