Neerlandés
Traducciones detalladas de grootbrengen de neerlandés a francés
grootbrengen:
-
grootbrengen (opvoeden; vormen)
élever; éduquer; nourrir; former; prendre soin de-
élever verbo (élève, élèves, élevons, élevez, élèvent, élevais, élevait, élevions, éleviez, élevaient, élevai, élevas, éleva, élevâmes, élevâtes, élevèrent, élèverai, élèveras, élèvera, élèverons, élèverez, élèveront)
-
éduquer verbo (éduque, éduques, éduquons, éduquez, éduquent, éduquais, éduquait, éduquions, éduquiez, éduquaient, éduquai, éduquas, éduqua, éduquâmes, éduquâtes, éduquèrent, éduquerai, éduqueras, éduquera, éduquerons, éduquerez, éduqueront)
-
nourrir verbo (nourris, nourrit, nourrissons, nourrissez, nourrissent, nourrissais, nourrissait, nourrissions, nourrissiez, nourrissaient, nourrîmes, nourrîtes, nourrirent, nourrirai, nourriras, nourrira, nourrirons, nourrirez, nourriront)
-
former verbo (forme, formes, formons, formez, forment, formais, formait, formions, formiez, formaient, formai, formas, forma, formâmes, formâtes, formèrent, formerai, formeras, formera, formerons, formerez, formeront)
-
prendre soin de verbo
-
Conjugaciones de grootbrengen:
o.t.t.
- breng groot
- brengt groot
- brengt groot
- brengen groot
- brengen groot
- brengen groot
o.v.t.
- bracht groot
- bracht groot
- bracht groot
- brachten groot
- brachten groot
- brachten groot
v.t.t.
- heb grootgebracht
- hebt grootgebracht
- heeft grootgebracht
- hebben grootgebracht
- hebben grootgebracht
- hebben grootgebracht
v.v.t.
- had grootgebracht
- had grootgebracht
- had grootgebracht
- hadden grootgebracht
- hadden grootgebracht
- hadden grootgebracht
o.t.t.t.
- zal grootbrengen
- zult grootbrengen
- zal grootbrengen
- zullen grootbrengen
- zullen grootbrengen
- zullen grootbrengen
o.v.t.t.
- zou grootbrengen
- zou grootbrengen
- zou grootbrengen
- zouden grootbrengen
- zouden grootbrengen
- zouden grootbrengen
en verder
- ben grootgebracht
- bent grootgebracht
- is grootgebracht
- zijn grootgebracht
- zijn grootgebracht
- zijn grootgebracht
diversen
- breng groot!
- brengt groot!
- grootgebracht
- grootbrendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze