Resumen
Neerlandés a francés: más información...
-
zat:
- à revendre; à gogo; à la pelle; plus qu'il n'en faut; soûl; bourré; ivre; éméché; aviné; raide; gris
- zitten:
-
Wiktionary:
- zat → ivre
- zat → paqueté, saoul, bourré, ivre, repaitre, rassasier
- zitten → être assis, poser
- zitten → être, être assis, être assise, y avoir, il y a, asseoir
-
User Contributed Translations for zat:
- saoul
Neerlandés
Traducciones detalladas de zat de neerlandés a francés
zat:
-
zat (meer dan genoeg)
à revendre; à gogo; à la pelle; plus qu'il n'en faut-
à revendre adj.
-
à gogo adj.
-
à la pelle adj.
-
plus qu'il n'en faut adj.
-
-
zat (dronken; beschonken; ladderzat; bezopen)
Translation Matrix for zat:
Palabras relacionadas con "zat":
Sinónimos de "zat":
Antónimos de "zat":
Definiciones relacionadas de "zat":
zat forma de zitten:
-
zitten
être assis-
être assis verbo
-
-
zitten
Conjugaciones de zitten:
o.t.t.
- zit
- zit
- zit
- zitten
- zitten
- zitten
o.v.t.
- zat
- zat
- zat
- zaten
- zaten
- zaten
v.t.t.
- heb gezeten
- hebt gezeten
- heeft gezeten
- hebben gezeten
- hebben gezeten
- hebben gezeten
v.v.t.
- had gezeten
- had gezeten
- had gezeten
- hadden gezeten
- hadden gezeten
- hadden gezeten
o.t.t.t.
- zal zitten
- zult zitten
- zal zitten
- zullen zitten
- zullen zitten
- zullen zitten
o.v.t.t.
- zou zitten
- zou zitten
- zou zitten
- zouden zitten
- zouden zitten
- zouden zitten
diversen
- zit!
- zit!
- gezeten
- zittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zitten:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
asseoir | zitten | baseren; bijzetten; funderen; neerzetten; plaatsen; zetten |
être assis | zitten | gevestigd zijn; gezeten zijn; opzitten; resideren; zetelen |
- | bevinden; ophouden |
Palabras relacionadas con "zitten":
Sinónimos de "zitten":
Definiciones relacionadas de "zitten":
Wiktionary: zitten
zitten
Cross Translation:
verb
zitten
-
op het zitvlak rusten
- zitten → être assis
verb
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zitten | → être | ↔ be — occupy a place |
• zitten | → être assis; être assise | ↔ sit — of a person, be in a position in which the upper body is upright and the legs are supported |
• zitten | → y avoir; il y a | ↔ there be — to exist |
• zitten | → asseoir | ↔ setzen — (reflexiv) sich selbst in eine sitzende Position bringen |