Neerlandés
Traducciones detalladas de aan de dijk zetten de neerlandés a francés
aan de dijk zetten:
aan de dijk zetten verbo (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
-
aan de dijk zetten (van zijn positie verdrijven; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien)
licencier; congédier; débaucher; démettre; décharger; dégommer; mettre au rancart; jeter dehors; mettre sur le pavé-
licencier verbo (licencie, licencies, licencions, licenciez, licencient, licenciais, licenciait, licenciions, licenciiez, licenciaient, licenciai, licencias, licencia, licenciâmes, licenciâtes, licencièrent, licencierai, licencieras, licenciera, licencierons, licencierez, licencieront)
-
congédier verbo (congédie, congédies, congédions, congédiez, congédient, congédiais, congédiait, congédiions, congédiiez, congédiaient, congédiai, congédias, congédia, congédiâmes, congédiâtes, congédièrent, congédierai, congédieras, congédiera, congédierons, congédierez, congédieront)
-
débaucher verbo
-
démettre verbo (démets, démet, démettons, démettez, démettent, démettais, démettait, démettions, démettiez, démettaient, démis, démit, démîmes, démîtes, démirent, démettrai, démettras, démettra, démettrons, démettrez, démettront)
-
décharger verbo (décharge, décharges, déchargons, déchargez, déchargent, déchargais, déchargait, déchargions, déchargiez, déchargaient, déchargai, déchargas, décharga, déchargâmes, déchargâtes, déchargèrent, déchargerai, déchargeras, déchargera, déchargerons, déchargerez, déchargeront)
-
dégommer verbo (dégomme, dégommes, dégommons, dégommez, dégomment, dégommais, dégommait, dégommions, dégommiez, dégommaient, dégommai, dégommas, dégomma, dégommâmes, dégommâtes, dégommèrent, dégommerai, dégommeras, dégommera, dégommerons, dégommerez, dégommeront)
-
mettre au rancart verbo
-
jeter dehors verbo
-
mettre sur le pavé verbo
-
Conjugaciones de aan de dijk zetten:
o.t.t.
- zet aan de dijk
- zet aan de dijk
- zet aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
o.v.t.
- zette aan de dijk
- zette aan de dijk
- zette aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
v.t.t.
- ben aan de dijk gezet
- bent aan de dijk gezet
- is aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
v.v.t.
- was aan de dijk gezet
- was aan de dijk gezet
- was aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
o.t.t.t.
- zal aan de dijk zetten
- zult aan de dijk zetten
- zal aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
o.v.t.t.
- zou aan de dijk zetten
- zou aan de dijk zetten
- zou aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
en verder
- heb aan de dijk gezet
- hebt aan de dijk gezet
- heeft aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
diversen
- zet aan de dijk!
- zet aan de dijk!
- aan de dijk gezet
- aan de dijk zettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze