Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. afgestreken:
  2. afstrijken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afgestreken de neerlandés a francés

afgestreken:

afgestreken adj.

  1. afgestreken (afgeveegd)

Translation Matrix for afgestreken:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
essuyé afgestreken; afgeveegd

afstrijken:

afstrijken verbo (strijk af, strijkt af, streek af, streken af, afgestreken)

  1. afstrijken (lepel afstrijken)
    essuyer; frotter
    • essuyer verbo (essuie, essuies, essuyons, essuyez, )
    • frotter verbo (frotte, frottes, frottons, frottez, )

Conjugaciones de afstrijken:

o.t.t.
  1. strijk af
  2. strijkt af
  3. strijkt af
  4. strijken af
  5. strijken af
  6. strijken af
o.v.t.
  1. streek af
  2. streek af
  3. streek af
  4. streken af
  5. streken af
  6. streken af
v.t.t.
  1. heb afgestreken
  2. hebt afgestreken
  3. heeft afgestreken
  4. hebben afgestreken
  5. hebben afgestreken
  6. hebben afgestreken
v.v.t.
  1. had afgestreken
  2. had afgestreken
  3. had afgestreken
  4. hadden afgestreken
  5. hadden afgestreken
  6. hadden afgestreken
o.t.t.t.
  1. zal afstrijken
  2. zult afstrijken
  3. zal afstrijken
  4. zullen afstrijken
  5. zullen afstrijken
  6. zullen afstrijken
o.v.t.t.
  1. zou afstrijken
  2. zou afstrijken
  3. zou afstrijken
  4. zouden afstrijken
  5. zouden afstrijken
  6. zouden afstrijken
diversen
  1. strijk af!
  2. strijkt af!
  3. afgestreken
  4. afstrijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afstrijken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
essuyer afstrijken; lepel afstrijken afboenen; afschrobben; afvegen; afwissen; boenen; dweilen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
frotter afstrijken; lepel afstrijken aanmaken; aansteken; afboenen; afschrobben; afschuren; boenen; gladmaken; gladwrijven; krassen; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; raspen; schaven; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; schuren; wrijven; zich krabben