Neerlandés
Traducciones detalladas de belenen de neerlandés a francés
belenen:
-
belenen (verpanden; verpatsen)
hypothéquer; gaspiller; laisser en gage; mettre en gage; dépenser follement; claquer son argent-
hypothéquer verbo (hypothèque, hypothèques, hypothéquons, hypothéquez, hypothèquent, hypothéquais, hypothéquait, hypothéquions, hypothéquiez, hypothéquaient, hypothéquai, hypothéquas, hypothéqua, hypothéquâmes, hypothéquâtes, hypothéquèrent, hypothéquerai, hypothéqueras, hypothéquera, hypothéquerons, hypothéquerez, hypothéqueront)
-
gaspiller verbo (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, gaspillent, gaspillais, gaspillait, gaspillions, gaspilliez, gaspillaient, gaspillai, gaspillas, gaspilla, gaspillâmes, gaspillâtes, gaspillèrent, gaspillerai, gaspilleras, gaspillera, gaspillerons, gaspillerez, gaspilleront)
-
laisser en gage verbo
-
mettre en gage verbo
-
dépenser follement verbo
-
claquer son argent verbo
-
Conjugaciones de belenen:
o.t.t.
- beleen
- beleent
- beleent
- belenen
- belenen
- belenen
o.v.t.
- beleende
- beleende
- beleende
- beleenden
- beleenden
- beleenden
v.t.t.
- heb beleend
- hebt beleend
- heeft beleend
- hebben beleend
- hebben beleend
- hebben beleend
v.v.t.
- had beleend
- had beleend
- had beleend
- hadden beleend
- hadden beleend
- hadden beleend
o.t.t.t.
- zal belenen
- zult belenen
- zal belenen
- zullen belenen
- zullen belenen
- zullen belenen
o.v.t.t.
- zou belenen
- zou belenen
- zou belenen
- zouden belenen
- zouden belenen
- zouden belenen
diversen
- beleen!
- beleent!
- beleend
- belenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belenen:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
claquer son argent | belenen; verpanden; verpatsen | opmaken; potverteren; verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; versjacheren; verspillen |
dépenser follement | belenen; verpanden; verpatsen | opmaken; potverteren; verboemelen; verbrassen; verdoen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen |
gaspiller | belenen; verpanden; verpatsen | bederven; opmaken; potverteren; stukmaken; verbeuzelen; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verdoen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verlummelen; verpesten; versjacheren; verspillen; verzieken |
hypothéquer | belenen; verpanden; verpatsen | |
laisser en gage | belenen; verpanden; verpatsen | |
mettre en gage | belenen; verpanden; verpatsen |