Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. beredeneerd:
  2. beredeneren:


Neerlandés

Traducciones detalladas de beredeneerd de neerlandés a francés

beredeneerd:

beredeneerd adj.

  1. beredeneerd

Translation Matrix for beredeneerd:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
raisonné beredeneerd logisch; volgens de logica
rationnel beredeneerd koel; koud; nuchter; onaangedaan; onberoerd; onbewogen; rationeel; redelijk; verstandelijk; zakelijk

beredeneren:

beredeneren verbo (beredeneer, beredeneert, beredeneerde, beredeneerden, beredeneerd)

  1. beredeneren (argumenteren; redeneren)
    raisonner; argumenter
    • raisonner verbo (raisonne, raisonnes, raisonnons, raisonnez, )
    • argumenter verbo (argumente, argumentes, argumentons, argumentez, )

Conjugaciones de beredeneren:

o.t.t.
  1. beredeneer
  2. beredeneert
  3. beredeneert
  4. beredeneren
  5. beredeneren
  6. beredeneren
o.v.t.
  1. beredeneerde
  2. beredeneerde
  3. beredeneerde
  4. beredeneerden
  5. beredeneerden
  6. beredeneerden
v.t.t.
  1. heb beredeneerd
  2. hebt beredeneerd
  3. heeft beredeneerd
  4. hebben beredeneerd
  5. hebben beredeneerd
  6. hebben beredeneerd
v.v.t.
  1. had beredeneerd
  2. had beredeneerd
  3. had beredeneerd
  4. hadden beredeneerd
  5. hadden beredeneerd
  6. hadden beredeneerd
o.t.t.t.
  1. zal beredeneren
  2. zult beredeneren
  3. zal beredeneren
  4. zullen beredeneren
  5. zullen beredeneren
  6. zullen beredeneren
o.v.t.t.
  1. zou beredeneren
  2. zou beredeneren
  3. zou beredeneren
  4. zouden beredeneren
  5. zouden beredeneren
  6. zouden beredeneren
diversen
  1. beredeneer!
  2. beredeneert!
  3. beredeneerd
  4. beredenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beredeneren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
argumenter argumenteren; beredeneren; redeneren argumenteren; betogen; beweren; debatteren; demonstreren; discussiëren; disputeren; kiften; kijven; krakelen; pretenderen; redetwisten; ruzie maken; ruziën; stellen; twisten; verklaren; voorgeven
raisonner argumenteren; beredeneren; redeneren