Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. capituleren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de capituleren de neerlandés a francés

capituleren:

capituleren verbo (capituleer, capituleert, capituleerde, capituleerden, gecapituleerd)

  1. capituleren (opgeven; zich overgeven)
    se rendre; capituler
    • se rendre verbo
    • capituler verbo (capitule, capitules, capitulons, capitulez, )
  2. capituleren (opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
    capituler; se rendre; rendre les armes; se livrer; déposer; céder
    • capituler verbo (capitule, capitules, capitulons, capitulez, )
    • se rendre verbo
    • se livrer verbo
    • déposer verbo (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • céder verbo (cède, cèdes, cédons, cédez, )

Conjugaciones de capituleren:

o.t.t.
  1. capituleer
  2. capituleert
  3. capituleert
  4. capituleren
  5. capituleren
  6. capituleren
o.v.t.
  1. capituleerde
  2. capituleerde
  3. capituleerde
  4. capituleerden
  5. capituleerden
  6. capituleerden
v.t.t.
  1. heb gecapituleerd
  2. hebt gecapituleerd
  3. heeft gecapituleerd
  4. hebben gecapituleerd
  5. hebben gecapituleerd
  6. hebben gecapituleerd
v.v.t.
  1. had gecapituleerd
  2. had gecapituleerd
  3. had gecapituleerd
  4. hadden gecapituleerd
  5. hadden gecapituleerd
  6. hadden gecapituleerd
o.t.t.t.
  1. zal capituleren
  2. zult capituleren
  3. zal capituleren
  4. zullen capituleren
  5. zullen capituleren
  6. zullen capituleren
o.v.t.t.
  1. zou capituleren
  2. zou capituleren
  3. zou capituleren
  4. zouden capituleren
  5. zouden capituleren
  6. zouden capituleren
en verder
  1. ben gecapituleerd
  2. bent gecapituleerd
  3. is gecapituleerd
  4. zijn gecapituleerd
  5. zijn gecapituleerd
  6. zijn gecapituleerd
diversen
  1. capituleer!
  2. capituleert!
  3. gecapituleerd
  4. capitulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for capituleren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
capituler capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven toegeven; zich over geven; zich overgeven
céder capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven afleggen; afstaan; als waar erkennen; bezwijken; cadeau doen; cadeau geven; doorbuigen; doorzakken; erkennen; het onderspit delven; overgeven; schenken; strijd verliezen; tenondergaan; toegeven; wijken; zwichten
déposer capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven aangeven; aanreiken; afgeven; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; ontzetten; overgeven; overhandigen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; versturen; wegleggen; zenden; zetten
rendre les armes capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
se livrer capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
se rendre capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven overgeven; strijd opgeven; toegeven; zich over geven; zich overgeven

Wiktionary: capituleren

capituleren
verb
  1. het verzet staken, zich overgeven