Neerlandés

Traducciones detalladas de gelastend de neerlandés a francés

gelastend:


gelasten:

gelasten verbo (gelast, gelastte, gelastten, gelast)

  1. gelasten (verordonneren; opdragen; decreteren; )
    dicter; ordonner; prescrire; enjoindre
    • dicter verbo (dicte, dictes, dictons, dictez, )
    • ordonner verbo (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • prescrire verbo (prescris, prescrit, prescrivons, prescrivez, )
    • enjoindre verbo (enjoins, enjoint, enjoignons, enjoignez, )
  2. gelasten (bevelen; opdragen; commanderen; )
    ordonner; décréter; assigner; dévouer; régir; charger; commander; sommer; consacrer à; obliger à; diriger
    • ordonner verbo (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • décréter verbo (décrète, décrètes, décrétons, décrétez, )
    • assigner verbo (assigne, assignes, assignons, assignez, )
    • dévouer verbo (dévoue, dévoues, dévouons, dévouez, )
    • régir verbo (régis, régit, régissons, régissez, )
    • charger verbo (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • commander verbo (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • sommer verbo (somme, sommes, sommons, sommez, )
    • consacrer à verbo
    • obliger à verbo
    • diriger verbo (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
  3. gelasten (gebieden; voorschrijven)
    prescrire; commander
    • prescrire verbo (prescris, prescrit, prescrivons, prescrivez, )
    • commander verbo (commande, commandes, commandons, commandez, )
  4. gelasten (voorschrijven; bevelen; gebieden; dicteren)
    ordonner; prescrire; commander; dicter
    • ordonner verbo (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • prescrire verbo (prescris, prescrit, prescrivons, prescrivez, )
    • commander verbo (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • dicter verbo (dicte, dictes, dictons, dictez, )

Conjugaciones de gelasten:

o.t.t.
  1. gelast
  2. gelast
  3. gelast
  4. gelasten
  5. gelasten
  6. gelasten
o.v.t.
  1. gelastte
  2. gelastte
  3. gelastte
  4. gelastten
  5. gelastten
  6. gelastten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal gelasten
  2. zult gelasten
  3. zal gelasten
  4. zullen gelasten
  5. zullen gelasten
  6. zullen gelasten
o.v.t.t.
  1. zou gelasten
  2. zou gelasten
  3. zou gelasten
  4. zouden gelasten
  5. zouden gelasten
  6. zouden gelasten
en verder
  1. ben gelast
  2. bent gelast
  3. is gelast
  4. zijn gelast
  5. zijn gelast
  6. zijn gelast
diversen
  1. gelast!
  2. gelast!
  3. gelast
  4. gelastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gelasten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
sommer aanschrijven; aanzeggen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
assigner bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen dagen; dagvaarden; gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
charger bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aandikken; aanklagen; aantijgen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevrachten; bezwaren; farceren; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; opvullen; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verzwaren; vullen; zwaarder maken
commander bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; voorschrijven aanvoeren; bestellen; besturen; bevel voeren over; commanderen; gezaghebben; heersen; iem. afdwingen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; ontrukken; onttrekken; orderen; overheersen; regeren; voorzitten
consacrer à bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen toewijden
dicter bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven dicteren; ingeven
diriger bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aansturen; aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevel voeren over; commanderen; erdoor loodsen; gezaghebben; heersen; karren; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; meevoeren; overheersen; regeren; rijden; voeren; voorzitten
décréter bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen afkondigen; decreteren; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren
dévouer bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen
enjoindre bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
obliger à bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen noodzaken tot
ordonner bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven aanvoeren; afkondigen; bevel voeren over; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; leiden; leidinggeven; ordenen; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren
prescrire bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
régir bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
sommer bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanschrijven; aanzeggen; kennis geven; konde doen; manen; met aandrang herinneren; ontbieden; oproepen; rappelleren; sommeren

Wiktionary: gelasten

gelasten
verb
  1. Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).