Neerlandés

Traducciones detalladas de grauwheid de neerlandés a francés

grauwheid:

grauwheid [de ~ (v)] sustantivo

  1. de grauwheid (somberheid; kleurloosheid; grijsheid; grauwte)
    la grisaille; la pâleur; le manque de couleur
  2. de grauwheid (kleurloosheid; somberheid)
    la tristesse; l'ennui; la morosité; la pâleur; la monotonie; l'uniformité; la lividité; le manque de couleur; l'absence de couleur

Translation Matrix for grauwheid:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
absence de couleur grauwheid; kleurloosheid; somberheid bleekheid; pipsheid
ennui grauwheid; kleurloosheid; somberheid droefenis; ergernis; hinder; leed; moeilijkheid; narigheid; overlast; penarie; probleem; smart; treurnis; verdriet; verveling
grisaille grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid droefgeestigheid; eentonigheid; eenvormigheid; grijsheid; grijze kleur; melancholie; monotonie; saaiheid; uniformiteit
lividité grauwheid; kleurloosheid; somberheid bleekheid; fletsheid; lijkkleur; pipsheid; vaalheid
manque de couleur grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid bleekheid; pipsheid
monotonie grauwheid; kleurloosheid; somberheid eentonigheid; eenvormigheid; monotonie; saaiheid; uniformiteit
morosité grauwheid; kleurloosheid; somberheid droefgeestigheid; gedeprimeerdheid; humeurigheid; melancholie; neerslachtigheid; radeloosheid; somberheid; treurnis; triestheid; vertwijfeling; wanhoop; zwaarmoedigheid
pâleur grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid bleekheid; fletsheid; pipsheid
tristesse grauwheid; kleurloosheid; somberheid bedroefdheid; bekommernis; bezorgdheid; chagrijn; droefenis; droefgeestigheid; droefheid; ellende; ergernis; gedeprimeerdheid; kommer; kruis; kwel; leed; melancholie; misère; neerslachtigheid; ongeluk; ongerustheid; pijn; radeloosheid; rouw; smart; somberheid; treurigheid; treurnis; triestheid; troosteloosheid; troosteloze toestand; verdriet; verontrusting; vertwijfeling; wanhoop; weemoed; zieligheid; zorg; zwaarmoedigheid
uniformité grauwheid; kleurloosheid; somberheid analogie; eenheid; eenvormigheid; eenzelvigheid; evenredigheid; gelijkaardigheid; gelijksoortigheid; gelijkvormigheid; juiste proportie; monotonie; soortgelijkheid; uniformiteit

Palabras relacionadas con "grauwheid":


grauw:

grauw [de ~ (m)] sustantivo

  1. de grauw (gepeupel; plebs; rapaille)
    la racaille; la plèbe; la canaille; la populace; le bas peuple; la foule
  2. de grauw (snauw; grom)
    le grognement; le grondement

Translation Matrix for grauw:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bas peuple gepeupel; grauw; plebs; rapaille gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
canaille gepeupel; grauw; plebs; rapaille achterbaks persoon; bocht; boef; boefjes; broeden; canaille; deugnieten; eikel; ellendeling; etter; etterbak; fielt; gajes; geboefte; gebroed; gemenerik; gespuis; geteisem; gladakkers; guiten; hoerenjong; hond; hondsvot; klier; klootzak; kreng; kuttenkop; loeder; lul; mispunt; naarling; picaro; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rotzak; schavuit; schavuiten; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schorriemorrie; schurk; slechte drank; smeerlap; smiecht; smiek; stinkerd; stuk ongeluk; tuig; uitschot; uitvaagsel
foule gepeupel; grauw; plebs; rapaille bende; berg; boel; broeden; drom; drukte; geboefte; gebroed; gedrang; gespuis; groep mensen; grote menigte; heleboel; hoop; horde; kluit; kudde; massa; menigte; mensenmassa; schaar; schare; schorriemorrie; toeloop; toevloed; troep; tuig; uitschot; veel mensen; volksmenigte
grognement grauw; grom; snauw gebrom; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; gemopper; knor
grondement grauw; grom; snauw bonzen; daveren; denderen; donderen; dreun; dreunen; gebrom; gebrul; gebulder; gedreun; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; geloei; gemopper; geraas; geronk; gesnurk; klap; knal; kwak; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rommeling; smak; smakken; smakkend eten; uitbarsting; vulkaanuitbarsting
lâche groentje; lafaard; lafbek; melkmuil
mélancolique melancholicus
pessimiste pessimist; pessimisten; piekeraar; tobber; zwartkijker; zwartkijkers
plèbe gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
populace gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; canaille; geboefte; gebroed; gespuis; janhagel; klootjesvolk; schorriemorrie; tuig; uitschot
racaille gepeupel; grauw; plebs; rapaille broeden; canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
abattu grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; doodgeschoten; gedrukt; geëxecuteerd; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
affligé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; diepbedroefd; droef; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer
blafard grauw; vaal bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
blême grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; dof; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mat; morsig; niet helder; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; spierwit; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; wit
décoloré grauw; vaal bleek; flauw; flets; verschoten; verveloos
découragé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos mismoedig; mistroostig; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
déprimé grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; gedeprimeerd; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
désolant grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos akelig; beroerd; ellendig; misselijk; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; somber
gris grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos aangeschoten; beneveld; beschonken; bezopen; blank; bleek; boosaardig; dronken; druilerig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsharig; halfdronken; kleurloos; ladderzat; laveloos; miezerig; morsig; ongekleurd; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; smoordronken; stomdronken; straalbezopen; teut; tipsy; toeter; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig; zat
grisâtre grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos asgrauw; boosaardig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsachtig; grijzig; lijkbleek; lijkwit; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; vaal; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig
incolore grauw; vaal blank; bleek; kleurloos; ongekleurd
livide grauw; vaal bleek; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
lâche grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bleekjes; krukkig; onbeholpen; onedelmoedig; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak
lâchement grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
maussade grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; beklagend; brommerig; chagrijnig; druilerig; gedrukt; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; miezerig; mismoedig; mistroostig; moedeloos; mopperig; naargeestig; narrig; neerslachtig; negatief; nors; nurks; ongeanimeerd; pessimistisch; sikkeneurig; slecht gehumeurd; somber; stuurs; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; wrevelig; zeurderig; zwaarmoedig
morne grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afgezaagd; akelig; bedrukt; beroerd; doods; droefgeestig; eentonig; ellendig; gedrukt; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; monotoon; naar; naargeestig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; saai; slaapverwekkend; somber; suf; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vervelend; verveloos; zwaarmoedig
morose grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos akelig; bedroefd; bedrukt; beroerd; droef; droefgeestig; droevig; ellendig; gedrukt; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; narrig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vol met zorgen; zwaarmoedig
mélancolique grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos droefgeestig; kommervol; melancholiek; melancholisch; melancholische; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; vol met zorgen; weemoedig; zwartgallig
neutre grauw; vaal afzijdig; anoniem; gedeodoreerd; geslachtloos; geurloos; indifferent; laconiek; lauw; naamloos; neutraal; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; onzijdig; reukloos
pessimiste grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedrukt; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; piekerig; teneergeslagen; terneergeslagen; tobberig; verdrietig; zwaartillend
peu aimable grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onaardig; onhartelijk; onhebbelijk; onverdraagzaam; onvriendelijk; onwelwillend
peu attrayant grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onbehaaglijk; ongezellig
peu intime grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos onbehaaglijk; ongezellig
pâle grauw; vaal blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongelakt; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
sans couleur grauw; vaal blank; bleek; kleurloos; ongekleurd; verveloos
sans joie grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos onbehaaglijk; ongezellig
sombre grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; donker; doods; droef; droefgeestig; droevig; duister; excessief; extreem; grauwkleurig; grijs; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; naar; naargeestig; onverlicht; rouwig; somber; ten zeerste; treurig; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig; zwartgallig
terne grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; licht; lusteloos; makkelijk; mat; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
triste grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; droef; droefgeestig; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; moedeloos; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; pessimistisch; smartelijk; somber; ten zeerste; terneergeslagen; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; verdrietig makend; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig
tristement grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; excessief; extreem; heel erg; hogelijk; onbehaaglijk; ongezellig; ten zeerste; uitermate; uiterst; zeer
ténébreux grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos donker; duister; onverlicht

Palabras relacionadas con "grauw":


Wiktionary: grauw

grauw
adjective
  1. donkergrijs, kleurloos
grauw
adjective
  1. De couleur grise

Cross Translation:
FromToVia
grauw gris gray — dreary, gloomy
grauw gris grauohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
grauw triste grauübertragen: trist