Neerlandés

Traducciones detalladas de hang de neerlandés a francés

hang:

hang [de ~ (m)] sustantivo

  1. de hang (geneigdheid; inclinatie; neiging; gezindheid)
    la tendance; la paroi; le penchant; le désir; l'inclination; la disposition; le nature; la préférence; le caractère; la prédilection; la convoitise; le tempérament; la sympathies; le goût pour

Translation Matrix for hang:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
caractère geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aandrift; aard; daadkracht; eigenschap; energie; esprit; fut; geaardheid; gemoed; gemoedstoestand; inborst; inslag; karakter; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kracht; kwalititeit; letter; lettersoort; letterteken; lettertype; mentaliteit; momentum; natuur; persoonlijkheid; puf; stemming; teken; typering; werklust; ziel
convoitise geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging begeerlijkheid; begeerte; heftig verlangen; lust; verleidelijkheid
disposition geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aanvoelen; beschikbaarheid; beschikking; bui; compromis; conditie; confessie; feeling; geloof; geloofsovertuiging; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gevoel; gezindheid; gezindte; humeur; inborst; indeling; staat; stemming; temperament; toestand; vergelijk
désir geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging bede; begeerte; begeren; drift; geilheid; genoegen; genot; hevig verlangen; hitsigheid; lust; opgewondenheid; smachten; verlangen; verzoek; vraag; wellust; wens; wensen; zin; zucht
goût pour geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging keuze; smaak; voorkeur; voorliefde
inclination geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging buiging; draaiing; gemoedstoestand; genegenheid; glooiing; glooiingshoek; keuze; kromming; smaak; stemming; tendentie; toegenegenheid; voorkeur; voorliefde
nature geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aard; geaardheid; gemoed; gemoedstoestand; inborst; inslag; karakter; karaktereigenschap; karaktertrek; kenmerk; kwalititeit; mentaliteit; natuur; soort; stemming; ziel
paroi geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging afscheiding; bergwand; beschot; kamerwand; rotswand; schot; tussenmuur; tussenschot; wand
penchant geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging gemoedstoestand; gevoel; instinct; intuïtie; keuze; smaak; stemming; tendentie; voorkeur; voorliefde
prédilection geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging keuze; smaak; voorkeur; voorliefde
préférence geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging keuze; prioriteit; smaak; voorkeur; voorliefde; voorrang
sympathies geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging gemoedstoestand; stemming
tempérament geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aard; geaardheid; gemoed; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; gemoedstoestand; inborst; inslag; karakter; karaktereigenschap; karaktertrek; kenmerk; kittigheid; kwalititeit; mentaliteit; natuur; persoonlijkheid; stemming; temperament; vurigheid
tendance geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aandrift; drift; geest; gemoedstoestand; geneigdheid; gerichtheid op; instinct; mode; modeverschijnsel; neiging; oriëntatie op; stemming; strekking; tendens; tendentie; teneur; trend
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
nature gaaf; kuis; maagdelijk; onaangeraakt; onbevlekt; ongerept; onschuldig; pure; puur; rein; virginaal; zuiver; zuivere

Palabras relacionadas con "hang":


hangen:

hangen verbo (hang, hangt, hing, hingen, gehangen)

  1. hangen (afhangen)
    être accroché; incliner; tomber; retomber
    • incliner verbo (incline, inclines, inclinons, inclinez, )
    • tomber verbo (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • retomber verbo (retombe, retombes, retombons, retombez, )
  2. hangen (zweven)
    voler; flotter; planer
    • voler verbo (vole, voles, volons, volez, )
    • flotter verbo (flotte, flottes, flottons, flottez, )
    • planer verbo (plane, planes, planons, planez, )

Conjugaciones de hangen:

o.t.t.
  1. hang
  2. hangt
  3. hangt
  4. hangen
  5. hangen
  6. hangen
o.v.t.
  1. hing
  2. hing
  3. hing
  4. hingen
  5. hingen
  6. hingen
v.t.t.
  1. heb gehangen
  2. hebt gehangen
  3. heeft gehangen
  4. hebben gehangen
  5. hebben gehangen
  6. hebben gehangen
v.v.t.
  1. had gehangen
  2. had gehangen
  3. had gehangen
  4. hadden gehangen
  5. hadden gehangen
  6. hadden gehangen
o.t.t.t.
  1. zal hangen
  2. zult hangen
  3. zal hangen
  4. zullen hangen
  5. zullen hangen
  6. zullen hangen
o.v.t.t.
  1. zou hangen
  2. zou hangen
  3. zou hangen
  4. zouden hangen
  5. zouden hangen
  6. zouden hangen
diversen
  1. hang!
  2. hangt!
  3. gehangen
  4. hangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hangen [het ~] sustantivo

  1. het hangen
    le pendre

Translation Matrix for hangen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
flotter wegdobberen; wegdrijven
pendre hangen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
flotter hangen; zweven dobberen; er slap bijhangen; slap hangen
incliner afhangen; hangen scheeftrekken
pendre blijven hangen; naar buiten hangen; naarbeneden hangen; ophangen; opknopen; uithangen; vast blijven hangen
planer hangen; zweven fijndrukken; gladmaken; gladwrijven; planeren; platdrukken; platmaken; pletten; polijsten
retomber afhangen; hangen achteropraken; terugvallen
tomber afhangen; hangen afdalen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; tuimelen; vallen; zakken
voler hangen; zweven achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; depriveren; fladderen; gappen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; navigeren; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; per vliegtuig reizen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; stuiven; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vliegen; vliegtuig besturen; wapperen; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
être accroché afhangen; hangen

Palabras relacionadas con "hangen":


Sinónimos de "hangen":


Definiciones relacionadas de "hangen":

  1. niet rechtop staan of zitten1
    • de bloemen lieten hun kopjes hangen1
  2. aan een punt boven de grond vastmaken1
    • hij hing het schilderij boven de bank1

Wiktionary: hangen

hangen
verb
  1. attacher une chose, une personne ou un animal en haut par une de ses parties, de manière qu’elle ne toucher pas en bas.
  2. tomber encore.

Cross Translation:
FromToVia
hangen pendre depend — hang down
hangen → [[être suspendu]]; pendre hang — to be or remain suspended
hangen laisser pendre; suspendre; pendre hang — to cause to be suspended
hangen pendre hang — to execute by suspension from the neck

Traducciones relacionadas de hang