Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. losweken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de losweken de neerlandés a francés

losweken:

losweken verbo (week los, weekt los, weekte los, weekten los, losgeweekt)

  1. losweken (afweken; afstomen)
    décoller; se décoller
    • décoller verbo (décolle, décolles, décollons, décollez, )
    • se décoller verbo

Conjugaciones de losweken:

o.t.t.
  1. week los
  2. weekt los
  3. weekt los
  4. weken los
  5. weken los
  6. weken los
o.v.t.
  1. weekte los
  2. weekte los
  3. weekte los
  4. weekten los
  5. weekten los
  6. weekten los
v.t.t.
  1. heb losgeweekt
  2. hebt losgeweekt
  3. heeft losgeweekt
  4. hebben losgeweekt
  5. hebben losgeweekt
  6. hebben losgeweekt
v.v.t.
  1. had losgeweekt
  2. had losgeweekt
  3. had losgeweekt
  4. hadden losgeweekt
  5. hadden losgeweekt
  6. hadden losgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal losweken
  2. zult losweken
  3. zal losweken
  4. zullen losweken
  5. zullen losweken
  6. zullen losweken
o.v.t.t.
  1. zou losweken
  2. zou losweken
  3. zou losweken
  4. zouden losweken
  5. zouden losweken
  6. zouden losweken
en verder
  1. ben losgeweekt
  2. bent losgeweekt
  3. is losgeweekt
  4. zijn losgeweekt
  5. zijn losgeweekt
  6. zijn losgeweekt
diversen
  1. week los!
  2. weekt los!
  3. losgeweekt
  4. loswekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for losweken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
décoller afstomen; afweken; losweken afweken; klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
se décoller afstomen; afweken; losweken afspatten; afspringen; afvliegen; los worden; losgaan