Neerlandés
Traducciones detalladas de ontbieden de neerlandés a francés
ontbieden:
-
ontbieden (oproepen; sommeren)
convoquer; appeler; appeler à; sommer; remémorer; citer en justice; interpeller; notifier; intimer; assigner en justice; paraître devant le tribunal; sommer de-
convoquer verbo (convoque, convoques, convoquons, convoquez, convoquent, convoquais, convoquait, convoquions, convoquiez, convoquaient, convoquai, convoquas, convoqua, convoquâmes, convoquâtes, convoquèrent, convoquerai, convoqueras, convoquera, convoquerons, convoquerez, convoqueront)
-
appeler verbo (appelle, appelles, appelons, appelez, appellent, appelais, appelait, appelions, appeliez, appelaient, appelai, appelas, appela, appelâmes, appelâtes, appelèrent, appellerai, appelleras, appellera, appellerons, appellerez, appelleront)
-
appeler à verbo
-
sommer verbo (somme, sommes, sommons, sommez, somment, sommais, sommait, sommions, sommiez, sommaient, sommai, sommas, somma, sommâmes, sommâtes, sommèrent, sommerai, sommeras, sommera, sommerons, sommerez, sommeront)
-
remémorer verbo (remémore, remémores, remémorons, remémorez, remémorent, remémorais, remémorait, remémorions, remémoriez, remémoraient, remémorai, remémoras, remémora, remémorâmes, remémorâtes, remémorèrent, remémorerai, remémoreras, remémorera, remémorerons, remémorerez, remémoreront)
-
citer en justice verbo
-
interpeller verbo (interpelle, interpelles, interpellons, interpellez, interpellent, interpellais, interpellait, interpellions, interpelliez, interpellaient, interpellai, interpellas, interpella, interpellâmes, interpellâtes, interpellèrent, interpellerai, interpelleras, interpellera, interpellerons, interpellerez, interpelleront)
-
notifier verbo (notifie, notifies, notifions, notifiez, notifient, notifiais, notifiait, notifiions, notifiiez, notifiaient, notifiai, notifias, notifia, notifiâmes, notifiâtes, notifièrent, notifierai, notifieras, notifiera, notifierons, notifierez, notifieront)
-
intimer verbo (intime, intimes, intimons, intimez, intiment, intimais, intimait, intimions, intimiez, intimaient, intimai, intimas, intima, intimâmes, intimâtes, intimèrent, intimerai, intimeras, intimera, intimerons, intimerez, intimeront)
-
assigner en justice verbo
-
sommer de verbo
-
-
ontbieden (oproepen; laten komen; tevoorschijn roepen)
invoquer; appeler; convoquer; laisser venir; amener à soi-
invoquer verbo (invoque, invoques, invoquons, invoquez, invoquent, invoquais, invoquait, invoquions, invoquiez, invoquaient, invoquai, invoquas, invoqua, invoquâmes, invoquâtes, invoquèrent, invoquerai, invoqueras, invoquera, invoquerons, invoquerez, invoqueront)
-
appeler verbo (appelle, appelles, appelons, appelez, appellent, appelais, appelait, appelions, appeliez, appelaient, appelai, appelas, appela, appelâmes, appelâtes, appelèrent, appellerai, appelleras, appellera, appellerons, appellerez, appelleront)
-
convoquer verbo (convoque, convoques, convoquons, convoquez, convoquent, convoquais, convoquait, convoquions, convoquiez, convoquaient, convoquai, convoquas, convoqua, convoquâmes, convoquâtes, convoquèrent, convoquerai, convoqueras, convoquera, convoquerons, convoquerez, convoqueront)
-
laisser venir verbo
-
amener à soi verbo
-
Conjugaciones de ontbieden:
o.t.t.
- ontbied
- ontbiedt
- ontbiedt
- ontbieden
- ontbieden
- ontbieden
o.v.t.
- ontbood
- ontbood
- ontbood
- ontboden
- ontboden
- ontboden
v.t.t.
- heb ontboden
- hebt ontboden
- heeft ontboden
- hebben ontboden
- hebben ontboden
- hebben ontboden
v.v.t.
- had ontboden
- had ontboden
- had ontboden
- hadden ontboden
- hadden ontboden
- hadden ontboden
o.t.t.t.
- zal ontbieden
- zult ontbieden
- zal ontbieden
- zullen ontbieden
- zullen ontbieden
- zullen ontbieden
o.v.t.t.
- zou ontbieden
- zou ontbieden
- zou ontbieden
- zouden ontbieden
- zouden ontbieden
- zouden ontbieden
en verder
- ben ontboden
- bent ontboden
- is ontboden
- zijn ontboden
- zijn ontboden
- zijn ontboden
diversen
- ontbied!
- ontbiedt!
- ontboden
- ontbiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze