Neerlandés
Traducciones detalladas de oplazeren de neerlandés a francés
oplazeren:
-
oplazeren (ophoepelen; opdonderen; opkrassen; inrukken)
décamper; ficher le camp; se casser; se retirer; s'en aller-
décamper verbo (décampe, décampes, décampons, décampez, décampent, décampais, décampait, décampions, décampiez, décampaient, décampai, décampas, décampa, décampâmes, décampâtes, décampèrent, décamperai, décamperas, décampera, décamperons, décamperez, décamperont)
-
ficher le camp verbo
-
se casser verbo
-
se retirer verbo
-
s'en aller verbo
-
Conjugaciones de oplazeren:
o.t.t.
- lazer op
- lazert op
- lazert op
- lazeren op
- lazeren op
- lazeren op
o.v.t.
- lazerde op
- lazerde op
- lazerde op
- lazerden op
- lazerden op
- lazerden op
v.t.t.
- ben opgelazerd
- bent opgelazerd
- is opgelazerd
- zijn opgelazerd
- zijn opgelazerd
- zijn opgelazerd
v.v.t.
- was opgelazerd
- was opgelazerd
- was opgelazerd
- waren opgelazerd
- waren opgelazerd
- waren opgelazerd
o.t.t.t.
- zal oplazeren
- zult oplazeren
- zal oplazeren
- zullen oplazeren
- zullen oplazeren
- zullen oplazeren
o.v.t.t.
- zou oplazeren
- zou oplazeren
- zou oplazeren
- zouden oplazeren
- zouden oplazeren
- zouden oplazeren
diversen
- lazer op!
- lazert op!
- opgelazerd
- oplazerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze