Neerlandés
Traducciones detalladas de opstijven de neerlandés a francés
opstijven:
-
opstijven
épaissir; raffermir; empeser-
épaissir verbo (épaissis, épaissit, épaississons, épaississez, épaississent, épaississais, épaississait, épaississions, épaississiez, épaississaient, épaissîmes, épaissîtes, épaissirent, épaissirai, épaissiras, épaissira, épaissirons, épaissirez, épaissiront)
-
raffermir verbo (raffermis, raffermit, raffermissons, raffermissez, raffermissent, raffermissais, raffermissait, raffermissions, raffermissiez, raffermissaient, raffermîmes, raffermîtes, raffermirent, raffermirai, raffermiras, raffermira, raffermirons, raffermirez, raffermiront)
-
empeser verbo (empèse, empèses, empesons, empesez, empèsent, empesais, empesait, empesions, empesiez, empesaient, empesai, empesas, empesa, empesâmes, empesâtes, empesèrent, empèserai, empèseras, empèsera, empèserons, empèserez, empèseront)
-
Conjugaciones de opstijven:
o.t.t.
- stijf op
- stijft op
- stijft op
- stijven op
- stijven op
- stijven op
o.v.t.
- steef op
- steef op
- steef op
- steven op
- steven op
- steven op
v.t.t.
- heb opgesteven
- hebt opgesteven
- heeft opgesteven
- hebben opgesteven
- hebben opgesteven
- hebben opgesteven
v.v.t.
- had opgesteven
- had opgesteven
- had opgesteven
- hadden opgesteven
- hadden opgesteven
- hadden opgesteven
o.t.t.t.
- zal opstijven
- zult opstijven
- zal opstijven
- zullen opstijven
- zullen opstijven
- zullen opstijven
o.v.t.t.
- zou opstijven
- zou opstijven
- zou opstijven
- zouden opstijven
- zouden opstijven
- zouden opstijven
en verder
- is opgesteven
- zijn opgesteven
diversen
- stijf op!
- stijft op!
- opgesteven
- opstijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opstijven:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
empeser | opstijven | |
raffermir | opstijven | aanhalen; consolideren; sterken; sterker worden; verscherpen; versterken; verstevigen |
épaissir | opstijven | dikker worden; door koken dikker worden; geconcentreerder worden; indikken; stollen; verdikken |