Resumen
Neerlandés
Traducciones detalladas de ploeteren de neerlandés a francés
ploeteren:
-
ploeteren (zich afsloven; zwoegen; sloven; afbeulen; sappelen; afjakkeren; afsloven)
épuiser; besogner; peiner; se tuer-
épuiser verbo (épuise, épuises, épuisons, épuisez, épuisent, épuisais, épuisait, épuisions, épuisiez, épuisaient, épuisai, épuisas, épuisa, épuisâmes, épuisâtes, épuisèrent, épuiserai, épuiseras, épuisera, épuiserons, épuiserez, épuiseront)
-
besogner verbo (besogne, besognes, besognons, besognez, besognent, besognais, besognait, besognions, besogniez, besognaient, besognai, besognas, besogna, besognâmes, besognâtes, besognèrent, besognerai, besogneras, besognera, besognerons, besognerez, besogneront)
-
peiner verbo (peine, peines, peinons, peinez, peinent, peinais, peinait, peinions, peiniez, peinaient, peinai, peinas, peina, peinâmes, peinâtes, peinèrent, peinerai, peineras, peinera, peinerons, peinerez, peineront)
-
se tuer verbo
-
Conjugaciones de ploeteren:
o.t.t.
- ploeter
- ploetert
- ploetert
- ploeteren
- ploeteren
- ploeteren
o.v.t.
- ploeterde
- ploeterde
- ploeterde
- ploeterden
- ploeterden
- ploeterden
v.t.t.
- heb geploeterd
- hebt geploeterd
- heeft geploeterd
- hebben geploeterd
- hebben geploeterd
- hebben geploeterd
v.v.t.
- had geploeterd
- had geploeterd
- had geploeterd
- hadden geploeterd
- hadden geploeterd
- hadden geploeterd
o.t.t.t.
- zal ploeteren
- zult ploeteren
- zal ploeteren
- zullen ploeteren
- zullen ploeteren
- zullen ploeteren
o.v.t.t.
- zou ploeteren
- zou ploeteren
- zou ploeteren
- zouden ploeteren
- zouden ploeteren
- zouden ploeteren
diversen
- ploeter!
- ploetert!
- geploeterd
- ploeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ploeteren:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
besogner | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aanpoten; flink aanpakken; hard werken |
peiner | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven; tobben |
se tuer | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | |
épuiser | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aan kracht inboeten; afmatten; decimeren; dunnen; minder talrijk maken; moe maken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; slopen; uitdunnen; uitputten; verdorsten; vermoeien; verslappen; verzwakken; wegkappen; zwak worden; zwakker worden |
Wiktionary: ploeteren
ploeteren
verb
-
bredouiller, marmonner, parler d’une manière confuse, s’embrouiller dans ses explications.
-
marcher dans une eau bourbeux.