Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
bête
|
|
beest; dier; gedrocht; misbaksel; monster; mormel; wangedrocht; wanschepsel
|
interdit
|
|
schorsing; suspensie
|
mortel
|
|
individu; mens; persoon; sterveling; wezen
|
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
-
|
dom
|
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
abrutissant
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
|
ahuri
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; beteuterd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overstuur; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verschrikt; verstomd; verwonderd
|
baba
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
|
bouche bée
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overdonderd; overrompeld; paf; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
|
bête
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
achterlijk; argeloos; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; infantiel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; naief; naïef; niet goed snik; onbenullig; onnozel; overdreven kinderachtig; schaapachtig; stupide; typisch; uilachtig; vreemd; zot
|
décontenancé
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; paf; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
|
déraisonnable
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
dwaas; idioot; nutteloos; onbezonnen; onbillijk; ongegrond; onrechtvaardig; onredelijk; onwijs; onzinnig; redeloos; unfair; verstandeloos; zinloos; zonder verstand
|
embêtant
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
ergerlijk; irritant; vervelend
|
ennuyeux
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
afgezaagd; eentonig; ellendig; ergerlijk; flauw; hinderlijk; irritant; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; melig; monotoon; onaangenaam; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; storend; suf; taai; vervelend; zonder afleiding
|
estomaqué
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; paf; perplex; stomverbaasd; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbouwereerd
|
fade
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
bleekjes; duf; flauw; laf; muf; oubakken; oud; oudbakken; pips; plat; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; suf; verschaald; wee; ziekelijk; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
|
imprudent
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
dwaas; halsbrekend; idioot; lichthoofdig; lichtzinnig; onberaden; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; overmoedig; roekeloos; vermetel; waaghalzig
|
insensé
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
absurd; belachelijk; bespottelijk; dwaas; idioot; lachwekkend; nutteloos; onbezonnen; onwijs; onzinnig; redeloos; verblind; verdwaasd; verstandeloos; zinloos; zonder verstand
|
insipide
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
afstotelijk voor zintuigen; bleekjes; flauw; flauwtjes; laf; lelijk; muf; onappetijtelijk; onsmakelijk; oubakken; oud; oudbakken; pips; plat; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; verschaald; walgelijk; wee; ziekelijk; zonder smaak; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
|
interdit
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
bedremmeld; beduusd; beteuterd; clandestien; getroffen; illegaal; met de mond vol tanden; met open mond; ongeoorloofd; onrechtmatig; onthutst; ontsteld; onwetmatig; onwettelijk; onwettig; paf; perplex; sprakeloos; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verboden; verboden bij de wet; verstomd; verwonderd; wederrechtelijk
|
mat
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beslagen; dof; flauw; flets; gematteerd; glansloos; grauwkleurig; grijs; mat; niet helder; ongeanimeerd; smakeloos; zonder smaak
|
monotone
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
afgezaagd; eentonig; langdradig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; taai; vervelend; zonder afleiding
|
mortel
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
dodelijk; fataal; sterfelijk
|
muet
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; geluidloos; geruisloos; ongemerkt; ongezien; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; perplex; stil; stilletjes; stilzwijgend; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd; zachtjes; zonder geluid; zwijgend
|
pantois
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; beteuterd; getroffen; onthutst; ontsteld; paf; perplex
|
perplexe
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overdonderd; overrompeld; paf; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
|
sans esprit
|
afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf
|
dood; eenvoudig; geesteloos; gemakkelijk; levenloos; licht; makkelijk; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; simpel
|
sans intelligence
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
|
sans voix
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
|
stupide
|
dom; onverstandig; stom; suf
|
achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; eigenaardig; geesteloos; gek; geschift; gestoord; getikt; hersenloos; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; typisch; verstandeloos; vreemd; zot
|
terne
|
afstompend; eentonig; geestdodend; overbluft; paf; perplex; saai; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; zwijgend
|
beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; licht; lusteloos; makkelijk; mat; mistroostig; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; ranzig; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; somber; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak
|
ébahi
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overdonderd; overstuur; paf; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
|
ébaubi
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
|
éberlué
|
overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zwijgend
|
beduusd; getroffen; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd
|