Resumen
Neerlandés a francés: más información...
- uit elkaar vallen:
-
Wiktionary:
- uit elkaar vallen → déglinguer
- uit elkaar vallen → s'effondrer, tomber en morceaux
Neerlandés
Traducciones detalladas de uit elkaar vallen de neerlandés a francés
uit elkaar vallen:
uit elkaar vallen verbo (val uit elkaar, valt uit elkaar, viel uit elkaar, vielen uit elkaar, uit elkaar gevallen)
-
uit elkaar vallen (desintegreren; uiteenvallen)
dissoudre; démonter; tomber en morceaux; démolir; tomber en ruine; décomposer; se décomposer; défaire; tomber en décadence-
dissoudre verbo (dissous, dissout, dissolvons, dissolvez, dissolvent, dissolvais, dissolvait, dissolvions, dissolviez, dissolvaient, dissoudrai, dissoudras, dissoudra, dissoudrons, dissoudrez, dissoudront)
-
démonter verbo (démonte, démontes, démontons, démontez, démontent, démontais, démontait, démontions, démontiez, démontaient, démontai, démontas, démonta, démontâmes, démontâtes, démontèrent, démonterai, démonteras, démontera, démonterons, démonterez, démonteront)
-
tomber en morceaux verbo
-
démolir verbo (démolis, démolit, démolissons, démolissez, démolissent, démolissais, démolissait, démolissions, démolissiez, démolissaient, démolîmes, démolîtes, démolirent, démolirai, démoliras, démolira, démolirons, démolirez, démoliront)
-
tomber en ruine verbo
-
décomposer verbo (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, décomposent, décomposais, décomposait, décomposions, décomposiez, décomposaient, décomposai, décomposas, décomposa, décomposâmes, décomposâtes, décomposèrent, décomposerai, décomposeras, décomposera, décomposerons, décomposerez, décomposeront)
-
se décomposer verbo
-
défaire verbo (défais, défait, défaisons, défaites, défont, défaisais, défaisait, défaisions, défaisiez, défaisaient, défis, défit, défîmes, défîtes, défirent, déferai, déferas, défera, déferons, déferez, déferont)
-
tomber en décadence verbo
-
Conjugaciones de uit elkaar vallen:
o.t.t.
- val uit elkaar
- valt uit elkaar
- valt uit elkaar
- vallen uit elkaar
- vallen uit elkaar
- vallen uit elkaar
o.v.t.
- viel uit elkaar
- viel uit elkaar
- viel uit elkaar
- vielen uit elkaar
- vielen uit elkaar
- vielen uit elkaar
v.t.t.
- ben uit elkaar gevallen
- bent uit elkaar gevallen
- is uit elkaar gevallen
- zijn uit elkaar gevallen
- zijn uit elkaar gevallen
- zijn uit elkaar gevallen
v.v.t.
- was uit elkaar gevallen
- was uit elkaar gevallen
- was uit elkaar gevallen
- waren uit elkaar gevallen
- waren uit elkaar gevallen
- waren uit elkaar gevallen
o.t.t.t.
- zal uit elkaar vallen
- zult uit elkaar vallen
- zal uit elkaar vallen
- zullen uit elkaar vallen
- zullen uit elkaar vallen
- zullen uit elkaar vallen
o.v.t.t.
- zou uit elkaar vallen
- zou uit elkaar vallen
- zou uit elkaar vallen
- zouden uit elkaar vallen
- zouden uit elkaar vallen
- zouden uit elkaar vallen
diversen
- val uit elkaar!
- valt uit elkaar!
- uit elkaar gevallen
- uit elkaar vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uit elkaar vallen:
Wiktionary: uit elkaar vallen
uit elkaar vallen
Cross Translation:
verb
-
(familier, fr) détériorer, détraquer, endommager.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uit elkaar vallen | → s'effondrer | ↔ crumble — to fall apart |
• uit elkaar vallen | → tomber en morceaux | ↔ fall apart — intransitive: break into pieces through being in a dilapidated state |