Resumen
Neerlandés
Traducciones detalladas de uitvlakken de neerlandés a francés
uitvlakken:
-
uitvlakken (wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen)
effacer; enlever; essuyer; entraîner; aplatir; aplanir; faire disparaître; balayer; gommer; torcher-
effacer verbo (efface, effaces, effaçons, effacez, effacent, effaçais, effaçait, effacions, effaciez, effaçaient, effaçai, effaças, effaça, effaçâmes, effaçâtes, effacèrent, effacerai, effaceras, effacera, effacerons, effacerez, effaceront)
-
enlever verbo (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, enlèvent, enlevais, enlevait, enlevions, enleviez, enlevaient, enlevai, enlevas, enleva, enlevâmes, enlevâtes, enlevèrent, enlèverai, enlèveras, enlèvera, enlèverons, enlèverez, enlèveront)
-
essuyer verbo (essuie, essuies, essuyons, essuyez, essuient, essuyais, essuyait, essuyions, essuyiez, essuyaient, essuyai, essuyas, essuya, essuyâmes, essuyâtes, essuyèrent, essuierai, essuieras, essuiera, essuierons, essuierez, essuieront)
-
entraîner verbo (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, entraînent, entraînais, entraînait, entraînions, entraîniez, entraînaient, entraînai, entraînas, entraîna, entraînâmes, entraînâtes, entraînèrent, entraînerai, entraîneras, entraînera, entraînerons, entraînerez, entraîneront)
-
aplatir verbo (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, aplatissent, aplatissais, aplatissait, aplatissions, aplatissiez, aplatissaient, aplatîmes, aplatîtes, aplatirent, aplatirai, aplatiras, aplatira, aplatirons, aplatirez, aplatiront)
-
aplanir verbo (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, aplanissent, aplanissais, aplanissait, aplanissions, aplanissiez, aplanissaient, aplanîmes, aplanîtes, aplanirent, aplanirai, aplaniras, aplanira, aplanirons, aplanirez, aplaniront)
-
faire disparaître verbo
-
balayer verbo (balaye, balayes, balayons, balayez, balayent, balayais, balayait, balayions, balayiez, balayaient, balayai, balayas, balaya, balayâmes, balayâtes, balayèrent, balayerai, balayeras, balayera, balayerons, balayerez, balayeront)
-
gommer verbo (gomme, gommes, gommons, gommez, gomment, gommais, gommait, gommions, gommiez, gommaient, gommai, gommas, gomma, gommâmes, gommâtes, gommèrent, gommerai, gommeras, gommera, gommerons, gommerez, gommeront)
-
torcher verbo (torche, torches, torchons, torchez, torchent, torchais, torchait, torchions, torchiez, torchaient, torchai, torchas, torcha, torchâmes, torchâtes, torchèrent, torcherai, torcheras, torchera, torcherons, torcherez, torcheront)
-
Conjugaciones de uitvlakken:
o.t.t.
- vlak uit
- vlakt uit
- vlakt uit
- vlakken uit
- vlakken uit
- vlakken uit
o.v.t.
- vlakte uit
- vlakte uit
- vlakte uit
- vlakten uit
- vlakten uit
- vlakten uit
v.t.t.
- heb uitgevlakt
- hebt uitgevlakt
- heeft uitgevlakt
- hebben uitgevlakt
- hebben uitgevlakt
- hebben uitgevlakt
v.v.t.
- had uitgevlakt
- had uitgevlakt
- had uitgevlakt
- hadden uitgevlakt
- hadden uitgevlakt
- hadden uitgevlakt
o.t.t.t.
- zal uitvlakken
- zult uitvlakken
- zal uitvlakken
- zullen uitvlakken
- zullen uitvlakken
- zullen uitvlakken
o.v.t.t.
- zou uitvlakken
- zou uitvlakken
- zou uitvlakken
- zouden uitvlakken
- zouden uitvlakken
- zouden uitvlakken
en verder
- ben uitgevlakt
- bent uitgevlakt
- is uitgevlakt
- zijn uitgevlakt
- zijn uitgevlakt
- zijn uitgevlakt
diversen
- vlak uit!
- vlakt uit!
- uitgevlakt
- uitvlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze