Resumen
Neerlandés
Traducciones detalladas de verdagen de neerlandés a francés
verdagen:
-
verdagen
ajourner; renvoyer; remettre; reporter-
ajourner verbo (ajourne, ajournes, ajournons, ajournez, ajournent, ajournais, ajournait, ajournions, ajourniez, ajournaient, ajournai, ajournas, ajourna, ajournâmes, ajournâtes, ajournèrent, ajournerai, ajourneras, ajournera, ajournerons, ajournerez, ajourneront)
-
renvoyer verbo (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, renvoient, renvoyais, renvoyait, renvoyions, renvoyiez, renvoyaient, renvoyai, renvoyas, renvoya, renvoyâmes, renvoyâtes, renvoyèrent, renverrai, renverras, renverra, renverrons, renverrez, renverront)
-
remettre verbo (remets, remet, remettons, remettez, remettent, remettais, remettait, remettions, remettiez, remettaient, remis, remit, remîmes, remîtes, remirent, remettrai, remettras, remettra, remettrons, remettrez, remettront)
-
reporter verbo (reporte, reportes, reportons, reportez, reportent, reportais, reportait, reportions, reportiez, reportaient, reportai, reportas, reporta, reportâmes, reportâtes, reportèrent, reporterai, reporteras, reportera, reporterons, reporterez, reporteront)
-
Conjugaciones de verdagen:
o.t.t.
- verdaag
- verdaagt
- verdaagt
- verdagen
- verdagen
- verdagen
o.v.t.
- verdaagde
- verdaagde
- verdaagde
- verdaagden
- verdaagden
- verdaagden
v.t.t.
- heb verdaagd
- hebt verdaagd
- heeft verdaagd
- hebben verdaagd
- hebben verdaagd
- hebben verdaagd
v.v.t.
- had verdaagd
- had verdaagd
- had verdaagd
- hadden verdaagd
- hadden verdaagd
- hadden verdaagd
o.t.t.t.
- zal verdagen
- zult verdagen
- zal verdagen
- zullen verdagen
- zullen verdagen
- zullen verdagen
o.v.t.t.
- zou verdagen
- zou verdagen
- zou verdagen
- zouden verdagen
- zouden verdagen
- zouden verdagen
diversen
- verdaag!
- verdaagt!
- verdaagd
- verdagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verdagen:
Wiktionary: verdagen
verdagen
verb
-
remettre à un autre jour.
-
Traductions à trier suivant le sens
-
tirer ou pousser un objet en arrière.
-
envoyer de nouveau.
- renvoyer → aanhouden; afdanken; afmonsteren; doorsturen; doorzenden; heruitzenden; ontslaan; ontzetten; refereren; reflecteren; retourneren; royeren; spiegelen; terugbezorgen; teruggooien; terugkaatsen; terugsturen; terugwerpen; terugwijzen; uitdrijven; uitstellen; verdagen; verdrijven; verjagen; verschuiven; verwijzen; weerkaatsen; weerspiegelen; wegdrijven; wegjagen
-
différer, temporiser.