Neerlandés

Traducciones detalladas de verteren de neerlandés a francés

verteren:

verteren verbo (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)

  1. verteren (doorstaan; verdragen; doorleven; verduren)
    soutenir; endurer; souffrir; supporter; tenir le coup; tolérer; dépenser; se consommer; subir; traverser; débourser
    • soutenir verbo (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • endurer verbo (endure, endures, endurons, endurez, )
    • souffrir verbo (souffre, souffres, souffrons, souffrez, )
    • supporter verbo (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • tolérer verbo (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • dépenser verbo (dépense, dépenses, dépensons, dépensez, )
    • se consommer verbo
    • subir verbo (subis, subit, subissons, subissez, )
    • traverser verbo (traverse, traverses, traversons, traversez, )
    • débourser verbo (débourse, débourses, déboursons, déboursez, )
  2. verteren (uitgeven voor een maaltijd)
    digérer; se corroder; dépenser; consommer; user; se consumer
    • digérer verbo (digère, digères, digérons, digérez, )
    • se corroder verbo
    • dépenser verbo (dépense, dépenses, dépensons, dépensez, )
    • consommer verbo (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • user verbo (use, uses, usons, usez, )
    • se consumer verbo
  3. verteren (vergaan; achteruitgaan; teruggaan; )
    pourrir; périr; sombrer
    • pourrir verbo (pourris, pourrit, pourrissons, pourrissez, )
    • périr verbo (péris, périt, périssons, périssez, )
    • sombrer verbo (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
  4. verteren (wegrotten; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten)
    décomposer; périr; pourrir; gâcher; tomber en pourriture; se gâter; se décomposer; se corroder; se putréfier
    • décomposer verbo (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, )
    • périr verbo (péris, périt, périssons, périssez, )
    • pourrir verbo (pourris, pourrit, pourrissons, pourrissez, )
    • gâcher verbo (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • se gâter verbo
    • se corroder verbo
  5. verteren (verslijten; slijten; afdragen)
    se corroder; user; consommer; se consumer; s'user
    • se corroder verbo
    • user verbo (use, uses, usons, usez, )
    • consommer verbo (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • se consumer verbo
    • s'user verbo

Conjugaciones de verteren:

o.t.t.
  1. verteer
  2. verteert
  3. verteert
  4. verteren
  5. verteren
  6. verteren
o.v.t.
  1. verteerde
  2. verteerde
  3. verteerde
  4. verteerden
  5. verteerden
  6. verteerden
v.t.t.
  1. heb verteerd
  2. hebt verteerd
  3. heeft verteerd
  4. hebben verteerd
  5. hebben verteerd
  6. hebben verteerd
v.v.t.
  1. had verteerd
  2. had verteerd
  3. had verteerd
  4. hadden verteerd
  5. hadden verteerd
  6. hadden verteerd
o.t.t.t.
  1. zal verteren
  2. zult verteren
  3. zal verteren
  4. zullen verteren
  5. zullen verteren
  6. zullen verteren
o.v.t.t.
  1. zou verteren
  2. zou verteren
  3. zou verteren
  4. zouden verteren
  5. zouden verteren
  6. zouden verteren
diversen
  1. verteer!
  2. verteert!
  3. verteerd
  4. verterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verteren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
soutenir aanhangen
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
consommer afdragen; slijten; uitgeven voor een maaltijd; verslijten; verteren bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophebben; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verbruiken; verorberen; verslinden; volvoeren; vreten; zitten proppen
digérer uitgeven voor een maaltijd; verteren doorjagen; opmaken; opvreten; verbijten; verbruiken; verkroppen; verorberen; verslinden
débourser doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
décomposer ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten afbreken; bederven; breken; desintegreren; gaan; heengaan; neerhalen; omverhalen; opbreken; opstappen; rotten; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verrotten; vertrekken; weggaan; wegrotten
dépenser doorleven; doorstaan; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verteren besteden; doorjagen; erdoor jagen; opmaken; spenderen; uitgeven; verbruiken
endurer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanhouden; doorgaan; doormaken; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; lijden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
gâcher ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; bederven; corrumperen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rotten; rotzooien; scharrelen; schiften; stukmaken; stuntelen; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verderven; verdoen; vergaan; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verloederen; verpesten; verprutsen; verrotten; verslonzen; verspillen; verzieken; verzuren; wegrotten; zuur worden
pourrir achteruitgaan; bezwijken; instorten; ontbinden; rotten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afrotten; bederven; beschimmelen; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; rotten; schimmelen; vergaan; verrotten; wegrotten
périr achteruitgaan; bezwijken; instorten; ontbinden; rotten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afgaan; bezwijken; doodgaan; falen; floppen; heengaan; in de puree lopen; inslapen; misgaan; mislopen; mislukken; omkomen; ondergaan; overlijden; sneuvelen; sterven; stranden; te gronde gaan; ten ondergaan; vallen; verkeerd lopen; wegvallen
s'user afdragen; slijten; verslijten; verteren afslijten; wegslijten
se consommer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren opraken
se consumer afdragen; slijten; uitgeven voor een maaltijd; verslijten; verteren afbranden; doorjagen; kwijnen; leegbranden; opmaken; platbranden; uitbranden; verbruiken; verkwijnen; wegkwijnen
se corroder afdragen; ontbinden; rotten; slijten; uitgeven voor een maaltijd; vergaan; verrotten; verslijten; verteren; wegrotten bederven; doorjagen; opmaken; rotten; verbruiken; vergaan; verrotten; wegrotten
se décomposer ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten afbreken; afrotten; bederven; breken; desintegreren; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; neerhalen; omverhalen; rotten; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verrotten; wegrotten
se gâter ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten bederven; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten
se putréfier ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten bederven; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten
sombrer achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; galvaniseren; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; vervallen; verzinken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
souffrir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren doormaken; dulden; gedogen; lijden; ontgelden; tolereren
soutenir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren bemoedigen; beweren; bijvallen; coöpereren; dragen; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; meewerken; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; pretenderen; rugsteunen; schoren; schragen; stellen; steunen; stutten; troosten; van mening zijn; verklaren; vertroosten; voorgeven; voorstaan
subir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren beleven; doormaken; doorstaan; dragen; dulden; ervaren; gewaarworden; harden; lijden; ondervinden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; voelen; volhouden
supporter doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanhouden; doorgaan; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; gedogen; harden; lijden; standhouden; tolereren; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir le coup doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanhouden; doorgaan; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden
tolérer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren autoriseren; dulden; duren; gedogen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; horen; inwilligen; laten; permitteren; te horen krijgen; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; velen; verdragen; vergunnen; vernemen
tomber en pourriture ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
traverser doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren doorheen reizen; doorkomen; doormaken; doorreizen; doorvaren; doorvliegen; dwars oversteken; opkruisen; oplaveren; overgaan; oversteken; reizen; reizen door; rondreizen; trekken; zwerven
user afdragen; slijten; uitgeven voor een maaltijd; verslijten; verteren aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken; wegslijten
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
consommer verbruiken

Wiktionary: verteren

verteren
verb
  1. voedsel afbreken
verteren
verb
  1. détruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
  2. user, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.
  3. Action d’élaborer la nourriture mangée
  4. Employer telle ou telle somme à l’achat de telle ou telle chose.

Cross Translation:
FromToVia
verteren brûler burn — be consumed by fire
verteren consumer consume — to destroy completely
verteren digérer digest — to separate food in the alimentary canal