Neerlandés

Traducciones detalladas de verwoord de neerlandés a francés

verwoord:

verwoord adj.

  1. verwoord (gezegd; genoemd)

Translation Matrix for verwoord:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
dit genoemd; gezegd; verwoord bij naam; bij zijn naam noemend; geheten; genaamd; gewaand; vermeend; verondersteld; wat men noemt
exprimé genoemd; gezegd; verwoord
formulé genoemd; gezegd; verwoord
mentionné genoemd; gezegd; verwoord gemeld

Palabras relacionadas con "verwoord":

  • verwoorde

verwoorden:

verwoorden verbo (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)

  1. verwoorden (uitdrukking geven aan; uiten; uitdrukken; uiting geven aan; vertolken)
    exprimer; raconter; prononcer; se manifester; interpréter; donner tournure à; manifester; dire; avancer; communiquer; traduire; parler; formuler; proférer; se traduire; imiter; s'exprimer; faire un discours
    • exprimer verbo (exprime, exprimes, exprimons, exprimez, )
    • raconter verbo (raconte, racontes, racontons, racontez, )
    • prononcer verbo (prononce, prononces, prononçons, prononcez, )
    • interpréter verbo (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, )
    • manifester verbo (manifeste, manifestes, manifestons, manifestez, )
    • dire verbo (dis, dit, disons, dites, )
    • avancer verbo (avance, avances, avançons, avancez, )
    • communiquer verbo (communique, communiques, communiquons, communiquez, )
    • traduire verbo (traduis, traduit, traduisons, traduisez, )
    • parler verbo (parle, parles, parlons, parlez, )
    • formuler verbo (formule, formules, formulons, formulez, )
    • proférer verbo (profère, profères, proférons, proférez, )
    • se traduire verbo
    • imiter verbo (imite, imites, imitons, imitez, )
    • s'exprimer verbo
  2. verwoorden (verbaliseren; formuleren)
    formuler; exprimer per des paroles; exprimer
    • formuler verbo (formule, formules, formulons, formulez, )
    • exprimer verbo (exprime, exprimes, exprimons, exprimez, )
  3. verwoorden (ter sprake brengen; zeggen; vertellen; naar voren brengen; opmerken)
    aborder; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer
    • aborder verbo (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • évoquer verbo (évoque, évoques, évoquons, évoquez, )

Conjugaciones de verwoorden:

o.t.t.
  1. verwoord
  2. verwoordt
  3. verwoordt
  4. verwoorden
  5. verwoorden
  6. verwoorden
o.v.t.
  1. verwoordde
  2. verwoordde
  3. verwoordde
  4. verwoordden
  5. verwoordden
  6. verwoordden
v.t.t.
  1. heb verwoord
  2. hebt verwoord
  3. heeft verwoord
  4. hebben verwoord
  5. hebben verwoord
  6. hebben verwoord
v.v.t.
  1. had verwoord
  2. had verwoord
  3. had verwoord
  4. hadden verwoord
  5. hadden verwoord
  6. hadden verwoord
o.t.t.t.
  1. zal verwoorden
  2. zult verwoorden
  3. zal verwoorden
  4. zullen verwoorden
  5. zullen verwoorden
  6. zullen verwoorden
o.v.t.t.
  1. zou verwoorden
  2. zou verwoorden
  3. zou verwoorden
  4. zouden verwoorden
  5. zouden verwoorden
  6. zouden verwoorden
diversen
  1. verwoord!
  2. verwoordt!
  3. verwoord
  4. verwoordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verwoorden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
avancer oprukken
parler babbeltje; causerie; gebabbel; praatje
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aborder naar voren brengen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; zeggen aankaarten; aanknopen; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; meren; naderen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; praaien; raken; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
avancer uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vervroegen; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
communiquer uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden aansteken; berichten; besmetten; bewust maken; communiceren; een conversatie hebben; iets melden; in contact staan; ineenlopen; informeren; kennisgeven van; meedelen; melden; openbaren; overbrengen; praten; publiceren; rapporteren; spreken; uitbrengen; verslag uitbrengen; zeggen
dire uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; beschrijven; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; praten; snateren; spreken; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen
donner tournure à uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
exprimer formuleren; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; vertolken; verwoorden beschrijven; formuleren; fraseren; in een formule brengen; leegknijpen; overbrengen; spuien; tot uitdrukking brengen; translateren; uitdrukken; uiten; uitknijpen; vertalen; vertolken; weergeven
exprimer per des paroles formuleren; verbaliseren; verwoorden
faire un discours uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; praten; speechen; spreken
formuler formuleren; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; vertolken; verwoorden formuleren; fraseren; in een formule brengen; inkleden
imiter uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden falsificeren; imiteren; kopiëren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; vervalsen
interpréter uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden acteren; begrijpen; beschrijven; een rol vertolken; interpreteren; komedie spelen; mededelen; opvatten; overbrengen; overzetten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uiteenzetten; verbeelden; verhalen; verpersonificeren; vertalen; vertellen; vertolken; weergeven; zeggen; zich aanstellen
manifester uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden aantonen; bewijzen; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; manifesteren; spuien; staven; tentoonstellen; tonen; uiten; vertonen; voor ogen brengen
mettre quelque chose sur le tapis naar voren brengen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; zeggen
parler uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; speechen; spreken; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zwammen
proférer uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden foeteren
prononcer uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
raconter uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; berichten; beschrijven; informeren; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; meedelen; melden; praten; rapporteren; snateren; spreken; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; verslag uitbrengen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen
s'exprimer uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden openbaren; zich uiten
se manifester uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden openbaren; zich uiten
se traduire uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
traduire uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden beschrijven; dagvaarden; interpreteren; overbrengen; overzetten; translateren; vertalen; vertolken; weergeven
évoquer naar voren brengen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; zeggen aanroepen; toeroepen

Wiktionary: verwoorden

verwoorden
Cross Translation:
FromToVia
verwoorden formuler formulate — to reduce to, or express in, a formula; to put in a clear and definite form of statement or expression