Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. vlieg:
  2. vliegen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de vlieg de neerlandés a francés

vlieg:

vlieg [de ~] sustantivo

  1. de vlieg
    la mouche; la mouche animale

Translation Matrix for vlieg:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
mouche vlieg
mouche animale vlieg

Palabras relacionadas con "vlieg":


Wiktionary: vlieg

vlieg
noun
  1. tweevleugelig insect
vlieg
noun
  1. Insecte

Cross Translation:
FromToVia
vlieg mouche fly — insect of the family Muscidae
vlieg mouche Fliege — fliegendes Insekt der Unterordnung Fliegen (Brachycera)

vlieg forma de vliegen:

vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)

  1. vliegen (per vliegtuig reizen)
    voler; voyager par avion
    • voler verbo (vole, voles, volons, volez, )
  2. vliegen (zich haasten; opschieten; jagen; )

Conjugaciones de vliegen:

o.t.t.
  1. vlieg
  2. vliegt
  3. vliegt
  4. vliegen
  5. vliegen
  6. vliegen
o.v.t.
  1. vloog
  2. vloog
  3. vloog
  4. vlogen
  5. vlogen
  6. vlogen
v.t.t.
  1. heb gevlogen
  2. hebt gevlogen
  3. heeft gevlogen
  4. hebben gevlogen
  5. hebben gevlogen
  6. hebben gevlogen
v.v.t.
  1. had gevlogen
  2. had gevlogen
  3. had gevlogen
  4. hadden gevlogen
  5. hadden gevlogen
  6. hadden gevlogen
o.t.t.t.
  1. zal vliegen
  2. zult vliegen
  3. zal vliegen
  4. zullen vliegen
  5. zullen vliegen
  6. zullen vliegen
o.v.t.t.
  1. zou vliegen
  2. zou vliegen
  3. zou vliegen
  4. zouden vliegen
  5. zouden vliegen
  6. zouden vliegen
en verder
  1. ben gevlogen
  2. bent gevlogen
  3. is gevlogen
  4. zijn gevlogen
  5. zijn gevlogen
  6. zijn gevlogen
diversen
  1. vlieg!
  2. vliegt!
  3. gevlogen
  4. vliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vliegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
s'empresser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansporen; aanzetten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden
se dépêcher ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aantreden; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; overhaasten; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden; voortmaken; zich spoeden
se hâter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; overhaasten; reppen; spoeden; stressen; voortmaken; zich spoeden
se presser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; overhaasten; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich verdringen
se précipiter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jagen; opjagen; overhaasten; overvallen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich storten
voler per vliegtuig reizen; vliegen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; depriveren; fladderen; gappen; hangen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; navigeren; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; stuiven; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vliegtuig besturen; wapperen; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zweven
voyager par avion per vliegtuig reizen; vliegen

Palabras relacionadas con "vliegen":


Antónimos de "vliegen":


Definiciones relacionadas de "vliegen":

  1. in een vliegtuig ergens naar toe gaan1
    • we vliegen naar Amerika1
  2. met vleugels door de lucht voortbewegen1
    • alle vogels vliegen1
  3. zich snel voortbewegen1
    • hij vliegt naar voren1

Wiktionary: vliegen

vliegen
verb
  1. zich door de lucht voortbewegen
vliegen
verb
  1. prendre l’avion
  2. Action de se maintenir dans l’air.
  3. Piloter un avion.

Cross Translation:
FromToVia
vliegen vol flight — act of flying
vliegen voler fly — to travel through air
vliegen voler fliegen — sich ohne Bodenkontakt in der Luft fortbewegen