Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. afklemmen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de afklemmen en neerlandés

afklemmen:

afklemmen verbo (klem af, klemt af, klemde af, klemden af, afgeklemd)

  1. afklemmen
    afknijpen; afklemmen
    • afknijpen verbo (knijp af, knijpt af, kneep af, knepen af, afgeknepen)
    • afklemmen verbo (klem af, klemt af, klemde af, klemden af, afgeklemd)
  2. afklemmen
    afknijpen; afklemmen; afknellen
    • afknijpen verbo (knijp af, knijpt af, kneep af, knepen af, afgeknepen)
    • afklemmen verbo (klem af, klemt af, klemde af, klemden af, afgeklemd)
    • afknellen verbo (knel af, knelt af, knelde af, knelden af, afgekneld)

Conjugaciones de afklemmen:

o.t.t.
  1. klem af
  2. klemt af
  3. klemt af
  4. klemmen af
  5. klemmen af
  6. klemmen af
o.v.t.
  1. klemde af
  2. klemde af
  3. klemde af
  4. klemden af
  5. klemden af
  6. klemden af
v.t.t.
  1. heb afgeklemd
  2. hebt afgeklemd
  3. heeft afgeklemd
  4. hebben afgeklemd
  5. hebben afgeklemd
  6. hebben afgeklemd
v.v.t.
  1. had afgeklemd
  2. had afgeklemd
  3. had afgeklemd
  4. hadden afgeklemd
  5. hadden afgeklemd
  6. hadden afgeklemd
o.t.t.t.
  1. zal afklemmen
  2. zult afklemmen
  3. zal afklemmen
  4. zullen afklemmen
  5. zullen afklemmen
  6. zullen afklemmen
o.v.t.t.
  1. zou afklemmen
  2. zou afklemmen
  3. zou afklemmen
  4. zouden afklemmen
  5. zouden afklemmen
  6. zouden afklemmen
diversen
  1. klem af!
  2. klemt af!
  3. afgeklemd
  4. afklemmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze