Neerlandés
Sinónimos detallados de afklemmen en neerlandés
afklemmen:
-
afklemmen
-
afklemmen
Conjugaciones de afklemmen:
o.t.t.
- klem af
- klemt af
- klemt af
- klemmen af
- klemmen af
- klemmen af
o.v.t.
- klemde af
- klemde af
- klemde af
- klemden af
- klemden af
- klemden af
v.t.t.
- heb afgeklemd
- hebt afgeklemd
- heeft afgeklemd
- hebben afgeklemd
- hebben afgeklemd
- hebben afgeklemd
v.v.t.
- had afgeklemd
- had afgeklemd
- had afgeklemd
- hadden afgeklemd
- hadden afgeklemd
- hadden afgeklemd
o.t.t.t.
- zal afklemmen
- zult afklemmen
- zal afklemmen
- zullen afklemmen
- zullen afklemmen
- zullen afklemmen
o.v.t.t.
- zou afklemmen
- zou afklemmen
- zou afklemmen
- zouden afklemmen
- zouden afklemmen
- zouden afklemmen
diversen
- klem af!
- klemt af!
- afgeklemd
- afklemmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze