Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de becommentariëren en neerlandés

becommentariëren:

becommentariëren verbo (becommentarieer, becommentarieert, becommentarieerde, becommentarieerden, becommentarieerd)

  1. becommentariëren
    becommentariëren; commentaar geven; commentariëren; van commentaar voorzien
    • becommentariëren verbo (becommentarieer, becommentarieert, becommentarieerde, becommentarieerden, becommentarieerd)
    • commentaar geven verbo (geef commentaar, geeft commentaar, gaf commentaar, gaven commetaar, commentaar gegeven)
    • van commentaar voorzien verbo (voorzie van commentaar, voorziet van commentaar, voorzag van commentaar, voorzagen van commentaar, van commentaar voorzien)

Conjugaciones de becommentariëren:

o.t.t.
  1. becommentarieer
  2. becommentarieert
  3. becommentarieert
  4. becommentariëren
  5. becommentariëren
  6. becommentariëren
o.v.t.
  1. becommentarieerde
  2. becommentarieerde
  3. becommentarieerde
  4. becommentarieerden
  5. becommentarieerden
  6. becommentarieerden
v.t.t.
  1. heb becommentarieerd
  2. hebt becommentarieerd
  3. heeft becommentarieerd
  4. hebben becommentarieerd
  5. hebben becommentarieerd
  6. hebben becommentarieerd
v.v.t.
  1. had becommentarieerd
  2. had becommentarieerd
  3. had becommentarieerd
  4. hadden becommentarieerd
  5. hadden becommentarieerd
  6. hadden becommentarieerd
o.t.t.t.
  1. zal becommentariëren
  2. zult becommentariëren
  3. zal becommentariëren
  4. zullen becommentariëren
  5. zullen becommentariëren
  6. zullen becommentariëren
o.v.t.t.
  1. zou becommentariëren
  2. zou becommentariëren
  3. zou becommentariëren
  4. zouden becommentariëren
  5. zouden becommentariëren
  6. zouden becommentariëren
en verder
  1. ben becommentarieerd
  2. bent becommentarieerd
  3. is becommentarieerd
  4. zijn becommentarieerd
  5. zijn becommentarieerd
  6. zijn becommentarieerd
diversen
  1. becommentarieer!
  2. becommentarieert!
  3. becommentarieerd
  4. becommentariërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze