Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. betoog:
  2. betogen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de betoog en neerlandés

betoog:

betoog [het ~] sustantivo

  1. het betoog
    het betoog

betogen:

betogen verbo (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)

  1. betogen
    betogen; demonstreren
    • betogen verbo (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)
    • demonstreren verbo (demonstreer, demonstreert, demonstreerde, demonstreerden, gedemonstreerd)

Conjugaciones de betogen:

o.t.t.
  1. betoog
  2. betoogt
  3. betoogt
  4. betogen
  5. betogen
  6. betogen
o.v.t.
  1. betoogde
  2. betoogde
  3. betoogde
  4. betoogden
  5. betoogden
  6. betoogden
v.t.t.
  1. heb betoogd
  2. hebt betoogd
  3. heeft betoogd
  4. hebben betoogd
  5. hebben betoogd
  6. hebben betoogd
v.v.t.
  1. had betoogd
  2. had betoogd
  3. had betoogd
  4. hadden betoogd
  5. hadden betoogd
  6. hadden betoogd
o.t.t.t.
  1. zal betogen
  2. zult betogen
  3. zal betogen
  4. zullen betogen
  5. zullen betogen
  6. zullen betogen
o.v.t.t.
  1. zou betogen
  2. zou betogen
  3. zou betogen
  4. zouden betogen
  5. zouden betogen
  6. zouden betogen
diversen
  1. betoog!
  2. betoogt!
  3. betoogd
  4. betogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze