Neerlandés
Sinónimos detallados de bijeenschrapen en neerlandés
bijeenschrapen:
bijeenschrapen verbo (schraap bijeen, schraapt bijeen, schraapte bijeen, schraapten bijeen, bijeengeschrapen)
-
bijeenschrapen
bijeenschrapen; bijeen harken-
bijeenschrapen verbo (schraap bijeen, schraapt bijeen, schraapte bijeen, schraapten bijeen, bijeengeschrapen)
-
bijeen harken verbo
-
-
bijeenschrapen
bijeenschrapen-
bijeenschrapen verbo (schraap bijeen, schraapt bijeen, schraapte bijeen, schraapten bijeen, bijeengeschrapen)
-
Conjugaciones de bijeenschrapen:
o.t.t.
- schraap bijeen
- schraapt bijeen
- schraapt bijeen
- schrapen bijeen
- schrapen bijeen
- schrapen bijeen
o.v.t.
- schraapte bijeen
- schraapte bijeen
- schraapte bijeen
- schraapten bijeen
- schraapten bijeen
- schraapten bijeen
v.t.t.
- heb bijeengeschrapen
- hebt bijeengeschrapen
- heeft bijeengeschrapen
- hebben bijeengeschrapen
- hebben bijeengeschrapen
- hebben bijeengeschrapen
v.v.t.
- had bijeengeschrapen
- had bijeengeschrapen
- had bijeengeschrapen
- hadden bijeengeschrapen
- hadden bijeengeschrapen
- hadden bijeengeschrapen
o.t.t.t.
- zal bijeenschrapen
- zult bijeenschrapen
- zal bijeenschrapen
- zullen bijeenschrapen
- zullen bijeenschrapen
- zullen bijeenschrapen
o.v.t.t.
- zou bijeenschrapen
- zou bijeenschrapen
- zou bijeenschrapen
- zouden bijeenschrapen
- zouden bijeenschrapen
- zouden bijeenschrapen
diversen
- schraap bijeen!
- schraapt bijeen!
- bijeengeschrapen
- bijeenschrapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze