Neerlandés
Sinónimos detallados de colporteren en neerlandés
colporteren:
-
colporteren
Conjugaciones de colporteren:
o.t.t.
- colporteer
- colporteert
- colporteert
- colporteren
- colporteren
- colporteren
o.v.t.
- colporteerde
- colporteerde
- colporteerde
- colporteerden
- colporteerden
- colporteerden
v.t.t.
- heb gecolporteerd
- hebt gecolporteerd
- heeft gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
- hebben gecolporteerd
v.v.t.
- had gecolporteerd
- had gecolporteerd
- had gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
- hadden gecolporteerd
o.t.t.t.
- zal colporteren
- zult colporteren
- zal colporteren
- zullen colporteren
- zullen colporteren
- zullen colporteren
o.v.t.t.
- zou colporteren
- zou colporteren
- zou colporteren
- zouden colporteren
- zouden colporteren
- zouden colporteren
en verder
- ben gecolporteerd
- bent gecolporteerd
- is gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
- zijn gecolporteerd
diversen
- colporteer!
- colporteert!
- gecolporteerd
- colporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze