Resumen
Sinónimos en neerlandés: más información...
-
geslepen:
- gemeen; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; geslepen; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; doortrapt; gehaaid; gluiperig; vlak; effen; gelijk; egaal; glad; strak; plat; vlakuit; arglistig; link; gepolijst; gladgemaakt; gladgeslepen; door en door; geroutineerd; uitgeslapen; doorgewinterd
- slepen:
- slijpen:
Neerlandés
Sinónimos detallados de geslepen en neerlandés
geslepen:
-
geslepen
-
geslepen
-
geslepen
-
geslepen
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen-
gepolijst adj.
-
geslepen adj.
-
gladgemaakt adj.
-
gladgeslepen adj.
-
-
geslepen
-
geslepen
door en door; geroutineerd; uitgeslapen; geslepen; doorgewinterd-
door en door adv.
-
geroutineerd adj.
-
uitgeslapen adj.
-
geslepen adj.
-
doorgewinterd adj.
-
Palabras relacionadas con "geslepen":
geslepen forma de slepen:
-
slepen
Conjugaciones de slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het slepen
Palabras relacionadas con "slepen":
geslepen forma de slijpen:
-
slijpen
-
slijpen
-
slijpen
Conjugaciones de slijpen:
o.t.t.
- slijp
- slijpt
- slijpt
- slijpen
- slijpen
- slijpen
o.v.t.
- slijpte
- slijpte
- slijpte
- slijpten
- slijpten
- slijpten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slijpen
- zult slijpen
- zal slijpen
- zullen slijpen
- zullen slijpen
- zullen slijpen
o.v.t.t.
- zou slijpen
- zou slijpen
- zou slijpen
- zouden slijpen
- zouden slijpen
- zouden slijpen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- slijp!
- slijpt!
- geslepen
- slijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
slijpen