Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. hark:
  2. harken:


Neerlandés

Sinónimos detallados de hark en neerlandés

hark:

hark [de ~] sustantivo

  1. de hark
    de hark
    • hark [de ~] sustantivo

Palabras relacionadas con "hark":


hark forma de harken:

harken verbo (hark, harkt, harkte, harkten, geharkt)

  1. harken
    harken
    • harken verbo (hark, harkt, harkte, harkten, geharkt)

Conjugaciones de harken:

o.t.t.
  1. hark
  2. harkt
  3. harkt
  4. harken
  5. harken
  6. harken
o.v.t.
  1. harkte
  2. harkte
  3. harkte
  4. harkten
  5. harkten
  6. harkten
v.t.t.
  1. heb geharkt
  2. hebt geharkt
  3. heeft geharkt
  4. hebben geharkt
  5. hebben geharkt
  6. hebben geharkt
v.v.t.
  1. had geharkt
  2. had geharkt
  3. had geharkt
  4. hadden geharkt
  5. hadden geharkt
  6. hadden geharkt
o.t.t.t.
  1. zal harken
  2. zult harken
  3. zal harken
  4. zullen harken
  5. zullen harken
  6. zullen harken
o.v.t.t.
  1. zou harken
  2. zou harken
  3. zou harken
  4. zouden harken
  5. zouden harken
  6. zouden harken
en verder
  1. is geharkt
  2. zijn geharkt
diversen
  1. hark!
  2. harkt!
  3. geharkt
  4. harkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "harken":