Neerlandés

Sinónimos detallados de instellen en neerlandés

instellen:

instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)

  1. instellen
    oprichten; stichten; instellen; invoeren
    • oprichten verbo (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • stichten verbo (sticht, stichtte, stichtten, gesticht)
    • instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • invoeren verbo (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  2. instellen
    instellen; afstemmen
    • instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • afstemmen verbo (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
  3. instellen
    – klaarmaken voor gebruik 1
    instellen
    – klaarmaken voor gebruik 1
    • instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
      • is de videorecorder al ingesteld?1
  4. instellen
    – tot stand brengen, maken 1
    instellen
    – tot stand brengen, maken 1
    • instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
      • er werd een feestcommissie ingesteld1
  5. instellen
    – verwachten dat het gebeurt 1
    instellen
    – verwachten dat het gebeurt 1
    • instellen verbo (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
      • we hadden ons helemaal op een overwinning ingesteld1

Conjugaciones de instellen:

o.t.t.
  1. stel in
  2. stelt in
  3. stelt in
  4. stellen in
  5. stellen in
  6. stellen in
o.v.t.
  1. stelde in
  2. stelde in
  3. stelde in
  4. stelden in
  5. stelden in
  6. stelden in
v.t.t.
  1. heb ingesteld
  2. hebt ingesteld
  3. heeft ingesteld
  4. hebben ingesteld
  5. hebben ingesteld
  6. hebben ingesteld
v.v.t.
  1. had ingesteld
  2. had ingesteld
  3. had ingesteld
  4. hadden ingesteld
  5. hadden ingesteld
  6. hadden ingesteld
o.t.t.t.
  1. zal instellen
  2. zult instellen
  3. zal instellen
  4. zullen instellen
  5. zullen instellen
  6. zullen instellen
o.v.t.t.
  1. zou instellen
  2. zou instellen
  3. zou instellen
  4. zouden instellen
  5. zouden instellen
  6. zouden instellen
en verder
  1. ben ingesteld
  2. bent ingesteld
  3. is ingesteld
  4. zijn ingesteld
  5. zijn ingesteld
  6. zijn ingesteld
diversen
  1. stel in!
  2. stelt in!
  3. ingesteld
  4. instellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

instellen [znw.] sustantivo

  1. instellen
    instellen; afregelen; het ijken
  2. instellen
    afstemmen; het regelen; instellen; afstellen; inregelen

Definiciones relacionadas de "instellen":

  1. klaarmaken voor gebruik1
    • is de videorecorder al ingesteld?1
  2. tot stand brengen, maken1
    • er werd een feestcommissie ingesteld1
  3. verwachten dat het gebeurt1
    • we hadden ons helemaal op een overwinning ingesteld1