Neerlandés
Sinónimos detallados de intimideren en neerlandés
intimideren:
-
intimideren
-
intimideren
-
intimideren
-
intimideren
– hem bang maken om iets gedaan te krijgen 1
Conjugaciones de intimideren:
o.t.t.
- intimideer
- intimideert
- intimideert
- intimideren
- intimideren
- intimideren
o.v.t.
- intimideerde
- intimideerde
- intimideerde
- intimideerden
- intimideerden
- intimideerden
v.t.t.
- heb geïntimideerd
- hebt geïntimideerd
- heeft geïntimideerd
- hebben geïntimideerd
- hebben geïntimideerd
- hebben geïntimideerd
v.v.t.
- had geïntimideerd
- had geïntimideerd
- had geïntimideerd
- hadden geïntimideerd
- hadden geïntimideerd
- hadden geïntimideerd
o.t.t.t.
- zal intimideren
- zult intimideren
- zal intimideren
- zullen intimideren
- zullen intimideren
- zullen intimideren
o.v.t.t.
- zou intimideren
- zou intimideren
- zou intimideren
- zouden intimideren
- zouden intimideren
- zouden intimideren
en verder
- ben geïntimideerd
- bent geïntimideerd
- is geïntimideerd
- zijn geïntimideerd
- zijn geïntimideerd
- zijn geïntimideerd
diversen
- intimideer!
- intimideert!
- geïntimideerd
- intimiderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze