Neerlandés
Sinónimos detallados de kaap en neerlandés
kaap:
kapen:
-
kapen
stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen-
verdonkeremanen verbo (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verbo (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
Conjugaciones de kapen:
o.t.t.
- kaap
- kaapt
- kaapt
- kapen
- kapen
- kapen
o.v.t.
- kaapte
- kaapte
- kaapte
- kaapten
- kaapten
- kaapten
v.t.t.
- heb gekaapt
- hebt gekaapt
- heeft gekaapt
- hebben gekaapt
- hebben gekaapt
- hebben gekaapt
v.v.t.
- had gekaapt
- had gekaapt
- had gekaapt
- hadden gekaapt
- hadden gekaapt
- hadden gekaapt
o.t.t.t.
- zal kapen
- zult kapen
- zal kapen
- zullen kapen
- zullen kapen
- zullen kapen
o.v.t.t.
- zou kapen
- zou kapen
- zou kapen
- zouden kapen
- zouden kapen
- zouden kapen
en verder
- ben gekaapt
- bent gekaapt
- is gekaapt
- zijn gekaapt
- zijn gekaapt
- zijn gekaapt
diversen
- kaap!
- kaapt!
- gekaapt
- kapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze