Neerlandés

Sinónimos detallados de leegmaken en neerlandés

leegmaken:

leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)

  1. leegmaken
    leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • opdrinken verbo (drink op, drinkt op, dronk op, dronken op, opgedronken)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitdrinken verbo (drink uit, drinkt uit, dronk uit, dronken uit, uitgedronken)
    • leegdrinken verbo (drink leeg, drinkt leeg, dronk leeg, dronken leeg, leeggedronken)
  2. leegmaken
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen verbo (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  3. leegmaken
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen verbo
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  4. leegmaken
    ledigen; uitgieten; leeggieten; leegmaken
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitgieten verbo (giet uit, goot uit, goten uit, uitgegoten)
    • leeggieten verbo (giet leeg, goot leeg, goten leeg, leeggegoten)
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)

Conjugaciones de leegmaken:

o.t.t.
  1. maak leeg
  2. maakt leeg
  3. maakt leeg
  4. maken leeg
  5. maken leeg
  6. maken leeg
o.v.t.
  1. maakte leeg
  2. maakte leeg
  3. maakte leeg
  4. maakten leeg
  5. maakten leeg
  6. maakten leeg
v.t.t.
  1. heb leeggemaakt
  2. hebt leeggemaakt
  3. heeft leeggemaakt
  4. hebben leeggemaakt
  5. hebben leeggemaakt
  6. hebben leeggemaakt
v.v.t.
  1. had leeggemaakt
  2. had leeggemaakt
  3. had leeggemaakt
  4. hadden leeggemaakt
  5. hadden leeggemaakt
  6. hadden leeggemaakt
o.t.t.t.
  1. zal leegmaken
  2. zult leegmaken
  3. zal leegmaken
  4. zullen leegmaken
  5. zullen leegmaken
  6. zullen leegmaken
o.v.t.t.
  1. zou leegmaken
  2. zou leegmaken
  3. zou leegmaken
  4. zouden leegmaken
  5. zouden leegmaken
  6. zouden leegmaken
en verder
  1. is leeggemaakt
  2. zijn leeggemaakt
diversen
  1. maak leeg!
  2. maakt leeg!
  3. leeggemaakt
  4. leegmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leegmaken [znw.] sustantivo

  1. leegmaken
    leegmaken; uitladen