Neerlandés

Sinónimos detallados de mep en neerlandés

mep:

mep [de ~] sustantivo

  1. de mep
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
  2. de mep
    de muilpeer; de mep; de veeg; de oorvijg
  3. de mep
    de klap; toegebrachte klap; de tik; de lel; de klop; de mep
  4. de mep
    jens; de klap; de tik; toegebrachte klap; de knal; de lel; de dreun; de mep

Palabras relacionadas con "mep":


meppen:

meppen verbo (mep, mept, mepte, mepten, gemept)

  1. meppen
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan verbo (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen verbo (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten verbo (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren verbo (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan verbo

Conjugaciones de meppen:

o.t.t.
  1. mep
  2. mept
  3. mept
  4. meppen
  5. meppen
  6. meppen
o.v.t.
  1. mepte
  2. mepte
  3. mepte
  4. mepten
  5. mepten
  6. mepten
v.t.t.
  1. heb gemept
  2. hebt gemept
  3. heeft gemept
  4. hebben gemept
  5. hebben gemept
  6. hebben gemept
v.v.t.
  1. had gemept
  2. had gemept
  3. had gemept
  4. hadden gemept
  5. hadden gemept
  6. hadden gemept
o.t.t.t.
  1. zal meppen
  2. zult meppen
  3. zal meppen
  4. zullen meppen
  5. zullen meppen
  6. zullen meppen
o.v.t.t.
  1. zou meppen
  2. zou meppen
  3. zou meppen
  4. zouden meppen
  5. zouden meppen
  6. zouden meppen
en verder
  1. ben gemept
  2. bent gemept
  3. is gemept
  4. zijn gemept
  5. zijn gemept
  6. zijn gemept
diversen
  1. mep!
  2. mept!
  3. gemept
  4. meppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "meppen":