Neerlandés

Sinónimos detallados de misgreep en neerlandés

misgreep:

misgreep [de ~ (m)] sustantivo

  1. de misgreep
    de fout; de vergissing; de misgreep; de dwaling; de misslag; het abuis
  2. de misgreep
    de vergissing; de fout; de misgreep; de misslag; de misrekening; het misverstand; de blunder; de misstap; de misser
  3. de misgreep
    de blunder; de domheid; de misgreep; de giller; de flater

Palabras relacionadas con "misgreep":

  • misgrepen

misgreep forma de misgrijpen:

misgrijpen verbo (misgrijp, misgrijpt, misgreep, misgrepen, misgrepen)

  1. misgrijpen
    misgrijpen; ernaast grijpen
    • misgrijpen verbo (misgrijp, misgrijpt, misgreep, misgrepen, misgrepen)
    • ernaast grijpen verbo (grijp ernaast, grijpt ernaast, greep ernaast, grepen ernaast, ernaast gegrepen)

Conjugaciones de misgrijpen:

o.t.t.
  1. misgrijp
  2. misgrijpt
  3. misgrijpt
  4. misgrijpen
  5. misgrijpen
  6. misgrijpen
o.v.t.
  1. misgreep
  2. misgreep
  3. misgreep
  4. misgrepen
  5. misgrepen
  6. misgrepen
v.t.t.
  1. heb misgrepen
  2. hebt misgrepen
  3. heeft misgrepen
  4. hebben misgrepen
  5. hebben misgrepen
  6. hebben misgrepen
v.v.t.
  1. had misgrepen
  2. had misgrepen
  3. had misgrepen
  4. hadden misgrepen
  5. hadden misgrepen
  6. hadden misgrepen
o.t.t.t.
  1. zal misgrijpen
  2. zult misgrijpen
  3. zal misgrijpen
  4. zullen misgrijpen
  5. zullen misgrijpen
  6. zullen misgrijpen
o.v.t.t.
  1. zou misgrijpen
  2. zou misgrijpen
  3. zou misgrijpen
  4. zouden misgrijpen
  5. zouden misgrijpen
  6. zouden misgrijpen
diversen
  1. misgrijp!
  2. misgrijpt!
  3. misgrepen
  4. misgrijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze